;• èm-W'
LA8ÖÏ
K
j /
1
I
1
^
^:
NAAR AANLEIDING
VAN HET
)NDERWIJS-DEBAT
IN DE KAMER.
/\braWayKV Kuypar
AMSTEEDAM, J. H. KRUYÏ.
♦N^ 1875. «,
De Onderwijskwestie staat nogmaals shibboleth bij de stembus te
worden.
Men wemchte dat, wat daarover in de kolommen van De Standaard
geschreven werd, vóór Juni in wijder kring verspreid mocht worden,
Aan dat verlangen wordt door dezen herdruk voldaan.
Ter toelichting gaan vooraf de redevoering van Br. Kuyper, in
December IL gehouden, bij de beraadslaging van het Lager Onderwijs,
en het debat tunschen de heeren Kappeyne van de Coppello en Kuypei',
voor zooverre dit tot toeliehting van achterstaande .artikelen noodig is.
Deze brochure zal door andere gevolgd worden. {Zie achterzijde van
den omslag).
REDEVOERINO, gehouden door Dr. A. Kuyper,
in de Zitting van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal van 7 December 1874. (Al-
gemeene beraadslaging over het lager On-
derwijs).
Mijnheer de Voonzitter. Ik hoop mij niet schuldig te maken
aan nationale dagdieverij, indien ik verlof vraag bij dit artikel,
voor 't eergt, misschien voor ééns slechts, mijne opinie te zeggen
over de quaestie van het lager onderwijs. Te meer doe ik
^iaarbij een beroep op de welwillendheid der Kamer, wijl ieder mij
zal toestemmen, dat zoo ooit dan van deze materie gezegd kan
worden : Facilius est incipere quam reperire Jineni. Intusschen, waar
ik kan, zal ik bekorten.
En dan stel ik op den voorgrond, dat het allerminst mijne be-
doeling is een partij-programma te geven in den kwaden zin van
dat woord, alsof ik daarbij uitsluitend de behartiging der belangen
van ééne enkele groep, éêne enkele rigting, een enkel streven dat
zich in de natie openbaart, op het oog had. Mij dunkt eene staat-
kundige party voldoet dan eerst aan de eischen die men haar stellen
moet, indien zij zoodanig programma uit hare beginselen weet af
te leiden, waardoor zij niet alleen de belangen harer geestverwan-
ten, maar allereerst die van het volk als volk weet te waarderen
en te behartigen.
Ook mij is het daarom van deze plaats niet te doen om de uit-
sluitende verdediging van de belangen der Christelijk-nationale
school, maar van de volksschool in het algemeen. Ik zou zelfs
meenen te kort te doen aan de verpligting, die op mij als Volks-
vertegenwoordiger rust, als ik alleen lette op de 60,000 kinderen die
op de bijzondere school gaan en mijn hart niet even warm liet
kloppen voor de hoiiderdduizenden, die hunne getfeele opvoeding
aan de openbare school ontvangen.
Maar juist daarom kan ik mij dan ook niet laten opsluiten in
het dilemma, waarin tot dusverre deze quaestie nog hing. Het
dilemma: „gezindheidsscholen, of het schoolstelsel gebaseerd op den
voet van schijn-concurrentie" heeft zijn tijd gehad. Althans mij
komt het voor dat die antithese verouderd is; zeer ad rem was
een tiental jaren geleden; geheel paste in het kader van den strijd
die hier tusschen de liberale en conservative partij is gestreden,
maar ons niet meer kan worden opgedrongen, nu van lieverlede
blijkt, dat de politieke ontwikkeling andere banen zoekt.
Te minder aanvaard ik dit dilemma, omdat naar mijne vas te-
overtuiging de schoolwet van 1857 en het daarin gehuldigd systeem^
in stede van aan ons vaderland den verwachten zegen te brengen;
veeleer eene diepe scheur door ons nationaal leven trok. Het moest-
mogelijk zijn ook ons land een schoolstelsel te geven, waarbij*geen
partijpolitiek in het spel behoefde te komen. Het onderwijs rs mijns
inziens niet allereerst eene politieke, maar eene sociale quaestie,
en ik beaam te dien opzigte zonder voorbehoud het gevoelen van
den Engelschen secretary for education , Mr. Forster, die toen hij
zijne motie deed for leave to bring in the bill of Elementary educa-
tion, in het Parlement verklaarde : „There never, I believe, was
any question presented by any Go,vernment to this House which more de-,
manded to be considered apart from any parly cotisideration.'''
Te minder nog, wijl ik met den geachten spreker uit Utrecht
die dezen morgen het woord voerde (al is het dat tusschen zijne
zienswijze en de mijne misschien blijken zal eeuig verschil te bestaan)
in zoo verre instem, dat ook uit paedagogisch oogpunt, voor zoo-
veel het onderwijs zelf betreft, het schoolstelsel van 1857 de vruch-
ten niet heeft gedragen, die men er van vei'wachten kon.
Het door hem gesprokene herhaal ik niet, maar wil toch op
enkele cijfers wijzen ter vergelijking met een elders verkregen
resultaat. In Engeland is het nieuwe schoolstelsel nog ge.en drie
jaren in werking en op welke resultaten kan men nu reeds wijzen?
Volgens het laatste rapport aan het Pai'lement medegedeeld, bestond
de schoolbevolking in Engeland en Wales in 1869 uit 1,824,306,
en dat cijfer was onder de werking van het nieuwe schoolstelsel, in
nog geen twee jaar, gestegen tot 2,369,000, Evenzoo waren er
onder het oude stelsel 14,404 scholen; onder de weiking van het
nieuwe schoolstelsel was dit getal in drie jaren tijds reeds geklom-
men tot 17,056. Als men die gegevens vergelijkt met de bij ons
verkregen resultaten, zoo als die blijken uit het verslag van de
tienjarige werking onzer wet, dan vindt men, dat er in die tien
jaren bij ons zijn bijgekomen 70,000 kinderen en 251 scholen,
ongeveer 7000 kinderen en 25 scholen per jaar. En nu zal ik de
Kamer niet vermoeijen met cyferberekening; men kan mij nareke-
nen, maar de resultaten hier en in Engeland pondspondsgewgze
tegenover elkander stellend, vind ik dat onze schoolbevolking met
ruim 20,000 kinderen en met 215 scholen per jaar had moeten
toenemen om met Engeland gelijken tred te houden. Er is dus
allerminst reden om te» roemen over de uitnemende werking van
het vigerend schoolstelsel; reden waarom ik, alvorens tot de vraag
te komen welke verbetering ik, bij behoud van ait. 194 der Grond-
wet, in de bestaande schoolwet mogelijk acht, die andere vraag
wensch te stellen: welk schoolstelsel is voor onze natie het geschiktst?
Na deze twee beide, ten slotte nog kortelijk de actuele vraag : is
er winst te beloven van overmaat va,n ministeriele ondubbelzin-
nigheid ?
I. Voor wat mijne eerste vraag betreft: welk schoohtelsel is voor
ome natie het geschiktst ? stel ik in de eei'ste plaats den eisch, dat
het onderwijs eindelijk eens kome tot het regt eener zelfstandige
positie.
Het lageY onderwijs kon die aanvankelijk niet veroveren; en
natuurlijk. Immers het lager onderwijs dateert, althans in den zin
waarin wij dat woord verstaan, van- de 15de eeuw. Kbrt voor de
hervorming vindt men de eerste verschijnselen van eene eigenlijk
gezegde volksschool, De hervorming heeft toen die scholen gear-
ripiëerd voor de Kerk, en ze mijns inziens althans ten deele mis-
bruikt als middel tot bevordering en propagering van hare kerke-
lijke denkbeelden. Ik zeg niet, dat zij dit gedaan heeft met
verkeerde bedoelingen ; óók niet dat ze hot niet had moeten doen :
veeleer is hare daad een zegen geweest. Maar te ontkennen valt
niet, dat de afhankelijkheid der scholen van de Kerk wel moest
medebrengen dat onder de schoolgeregten de religieuse schotel al-
lengs de hoofdschotel werd, en dat uit den aard der zaak het
seculaire onderwijs niet tot zijne A^olle kracht kon komen. Zoo bleef
het tot 178.9. Eerst omstreeks dat jaar is, in het eene land iets
vroeger in het andere iets later, eene revolutie in de denkbeelden
omtrent het schoolwezen ontstaan met dat gevolg, dat althans ten
onzent de Staat op zijne beurt de school heeft gearripiëerd, om
zich op zijne wijze schuldig te maken aan dezelfde verkeerdheid ,
die eertijds de Kerk beging, door de school te emanciperen voor
het Staatsidee. Ook daarvan zeg ik: de Staat deed destijds goed ;
het was noodzakelijk dat iemand zich de verlatene school aantrok.
Maar het onvermijdelijk gevolg was dat de school nogmaals in een
toestand van afhankelijkheid kwam. Want ook de Staat poogde
uit den aard der zaak hetzelfde te doen wat eertijds de Kerk deed :
eigen denkbeelden te propageren door middel van de school.
Dit nu behoeft, zoo ik wel zie, en mag zoo niet blijven. Het
onderwijs is een eigenaardig volksbelang. Het onderwijs raakt een
van de ingewikkeldste en neteligste quaestien, waai'bij alle vraag-
stukken, en daaronder de diepste vraagstukken die het mensche-
lijk weten tot onderzoek uitlokken, beti'okken zijn, vraagstukken
van anthropologie en psychologie, van religie en sociologie, van
paedagogiek en moraal. Vraagstukken die, kort gezegd, in alle
vertakkingen van het sociale leven ingrijpen. Nu komt mij voor,
dat zoodanig element van het maatschappelijk leven allezins regt
heeft op oen volstrekte zelfstandige organisatie; altijd in dien zin
dat het onderwijs optrede in den geest van wat* de Engelschen
noemen; a hody corporate.
Daartoe nu zou men mijns inziens kunnen geraken indien de
ouders, voor zoover zij geheel of gedeeltelijk het schoolgeld voor
hunne kinderen betalen , een gemeentelijken schoolraad kozen, waarbij
ik de quaestie openlaat, of in dien raad ook van Regeeringswege
een lid moet worden aangesteld, en op wat wijze de onderwijzers-
stand daarin vasten voet moet verkrijgen. Uit die gemeentelijke
schoolraden kon men dan opklimmen tot provinciale schoolraden en
daaruit weder tot een Rijkschoolraad. Aan deze hiërarchie zou ik
in mfindaat wülen geven: 1°. om het gausche beheer over het
schoolwezen te voeren; 2°. om waar het recht van vrijheid vau
geweten het eischt, zelf scholen op te richten in strikt neutralen
zin; en 3°. om gehoorzaamheid af te dwingen aan de bepalingen,
die van Staatswege voor het onderwijs zijn gemaakt. Men verstft.
mij wel. Wat ik bedoel is geenszins eene hiërarchie in den -zin
van de Fransche academie, maar integendeel een hiërarchische
schoolraad in den zin van de Engelsche schoolboards. Het verschil
is bekend. De Fransche wet zegt in Art. 10 der we-t van 1850:
»Quatre membres du coQseil général, désignés par les Ministres {é\n3
par Ie conseil général), dont deux ou moins pris dans son sein;"
terwijl de Engelsche bill van 1870 in Art. 29 zegt: »The school-
board shall be eiected in manner provided by this Act, in a bo-^
rough bt/ the jpersons whose names are on the burgesn roll of such
borough for the time being in force, and in a parish not situate
in the metropolis by the ratepayersy Of ik dan Staatsinmenging
wil buitensluiten in dien zin, dat de Staat als Staat het onderwys
niet als Regeeriugszaak zal hebbeu te beschouwen ? Integendeel ,
ik ben het volkomen eens met die leden dezer Kamer, die van
oordeel zijn dat een Staat zijne roeping ten eenenmale miskennen
zou, indien hij zich zelf den waai-borg niet verschafte, dat het thans
levende, in zijn verband met het toekomende geslacht, dus de natie
in de continuïteit der geslachten, wierd opgevoerd en bleef op zoo-
danig peil van intellectuele ontwikkeling, als geëischt wordt om
ons volk met goed gevolg de concurrentie met andere natiën te
doen volhouden.
Het verschil loopt dan ook slechts over de vraag : op welke wijze-
de Staat zich van die taak moet kwijten. De geachte afgevaardigde
uit Haarlem, die afgevaardigde uit Haarlem, die het digtst by de
ministerstafel is gezeten, gaf hier onlangs een enkel woord over
het onderwijs ten beste ; en heden den geachten afgevaardigde uit
Utrecht hierop hoerende repliceeren, heb ik mg afgevraagd of ik
mij dan wellicht in de opvatting van het Haarlerasch program had
vergist. Wijl die geachte afgevaardigde mijn oudere is ben ik geneigd te
gelooven dat hij juist zag. Toch zal de geachte spreker, uit Haar-
lem zelf mij de liefste als interpreet van zijn eigen woorden zijn.
Ik wil hem daarom zeggen hoe ik zijne woorden heb verstaan. Ik
acht het voorzichtiger niet te vuren zoolang ik niet weet waar
het wild zit. Zoolang ik niet met zekerheid kan nagaan waar de
geachte afgevaardigde pogitie neemt, wensch ik nadere inlichtin-
gen af te wachten.
En dan kom ik er voor uit: het trof mij, dat in zijn program
zooveel werd toegestemd en erkend wat van deze banken, eertijds
met zooveel talent door den heer Groen van Prinsterer werd ver-
dedigd. Onder het hooren zyner rede meende ik mij te mogen
verheugen, dat de anti-revolutionaire begrippen metterdaad vorde-
ringen maken. Ik wijs slechts op een tweetal punten, steeds met
logische consequentie door den heer Groen van Prinsterer bestre-
den: op het valsche denkbeeld van een contrat social en op het
voor een degelijk staatsrecht onbestaanbaar uitgaan van de indivi-
duen. Nu voerde de geachte afgevaardigde ons terug naar den tijd
toen werkelijk eene machtige partij in den lande die meeningen
koesterde; en zei er van: »Als wij vijf en twintig jaren terugblik-
ken, dan zien wij, dat de algemeene opvatting deze was, dat de
Staat niets anders is dan eene grjoote politiemacht, die slechts te
zorgen had voor de veiligheid . van de personen en goederen der
tijdelijk onder zijne hoede te zamen levende ingezetenen, en dat
ieder van dezen een deel van zijne vrijheid en van zijne be-
zittingen moest opofferen, om zich daarvoor die hescherming van den
Staat te koopen,"' en hij vonnisde die zienswijs in dier voege: ^Maar
die redeneering gaat niet meer op^
Is dit iets anders dan de bestrijding van het contrat social en
van dat individueel beginsel, door Renan zoo geestig gestigmati-
seerd en gecastigeerd, toen hij schreef: »Le code de la révnlation
ne semble avoir été fait, que pour celui qui naitrait enfant trouvé
et qui mourrait celibataire,'^ dat .is, voor hem die zonder banden des
bloeds in de wereld kwam en haar verliet zonder betrekkingen na
te laten?
Maai' er is meer. Steeds heeft de heer Groen van Prinsterer
van deze banken met- kracht het historisch beginsel gehandhaafd ;
en nu vind ik weder in de rede van den geachten afgevaardigde
uit Haarlem, dat ook door hem do continuïteit der geslachten in
het nationale leven met ernst wordt bepleit. Ik zal de uitvoerige
woorden niet volgen; ieder die ze .hoorde weet dat de geachte
afgevaardigde uitvoerig aandrong op de erkenning van het solidair
verband der natie in haar geslachte. Toch is daarmede het pleit
nog niet beslist. De Fransche revolutie toch kende eene dubbele
phase, die van 1789 en die van 1793; die van 1789 de sterk ge-
prononceede overdrijving van het individueele standpunt, en 1793,
de sterke en even gevaarlijke prononceering van het despotisch
gezag, het Staatsabsolutisme.
Janet erkent in zijn pas geschreven Philosophie de la Revolution,
die keerzijde der revolutie met zoovele woorden: »La revolution,"
zegt hij, »a vouln atteindre Ie droit et «'« su employer quelaforcey
de sorte qu'en même temps qu'elle cherchait a établir la justice,
tlle la violaii."
Welnu, bleek metterdaad dat het Haarlemsche pi'ograra strekte
om hier die tweede phase der Fransche revolutie, dat Staatsabso-
lutisme in te leiden, dan ware de principipele tegenstelling uitge~
maakt, maar ook dan vrees ik niets, want dan sta ik met den
heer Messchert van Vollenhoven in de vaste en onwrikbare over-
tuiging, dat niets in ons goede Nederland met zijn aiouden zin
voor burgervrijheid, die altijd de hartader onzer politiek is geweest,
zoo onmogelijk zou kunnen slagen als een dergelijk streven.
Intusschen ik beslis nog niet. Op het speciale stuk van het on-
derwijs vind ik veeleer in de rede van den geachten afgevaardigde
uit Haarlem veel, dat mijne sympathie heeft. Hy wil Grondwets-
herziening, ik ook. Hij erkent, »dat de Staat niet voor alles zelf
kau zorgen," en zegt dat het dan geschieden moet door particuliere
krachten, georganiseerd in vereenigingen, en wenscht dat deze een
publiekrechtelyk karakter zullen erlangen. «Natuurlijk," zoo zegt die
geachte afgevaardigde, ;/kan dat alles niet ondernomen worden door
den Staat alleen ; hij moet particuliere krachten te hulp roepen, eu
ook die zouden te kort schieten, wanneer zij niet konden gebruik
maken van het middel van vereeniging. Dergelijke vereeniging werke
als rechtspersoon : zij heeft, al blijft zij burgerlijk maatschappelijk,
altijd een publiekrecktelijk karakter." Spreker doelde hierbij op ma-
terieele belangen, maar bestaat er nu bij hem bezwaar om ditzelfde
denkbeeld toe te passen ook op de zedelijke volksbelangen ? Beant-
woordt de geachte spreker deze vraag toestemmend, dan onderschrijf
ik op mijne beurt gaarne zijne woorden, waar hij zegt: »dat de
Staat niet kan overlaten aan het toeval de zorg voor het onder-
wijs." Evenzeer stem ik hem toe, »dat de concurrentie op dat
stuk onmogelijk is." Men spreke, dus liet hij zich uit, niet van
concurrentie, want mijns inziens is deze evenmin denkbaar tus-
schen particulier en openbaar onderwijs, als tusschen de rechtsspraak
door scheidslieden, en die tusschen rechters van den Staat." Kon
dus ook hij tot het stelsel komen dat de Staat moet waken voor
het onderwys, maar, zelf niet bij machte zijnde daarin te voorzien,
de particuliere krachten moet te hulp roepen en aan deze, in den
vorm van corporatien optredend , een publiekrechtelijk karakter be-
hoort te geven, dan komt hij het Engelsche stelsel, dat mij toe-
lacht, reeds zeer nabij ; een stelsel, dat hier nog te beter kan
slagen, wijl wij bezitten, wat in Engeland ontbreekt, de geweste-
lijke, provinciale tusschenschakel tusschen het Rijksgouvernement eti
de gemeenten.
De Staat zou ik willen plaatsen voor een recht en een plicht.
Aan den Staat het recht: X'^. vAMindirecten schooldwang {hiQVO'jQV
stiaks); 2°. recht van legislatie, dus ook tot bepaling van het peil
waarop het onderwijs staan zal; 3". het recht van controle en in-
spectie, en 4". het recht van diplomering, of wil men, het recht
tot uitreiking van ondtrwijsacten.
Maar dan ook een plicht tot het uitreiken van acten van be-
kwaamheid aan hem, die onderwijzen wil. Een plicht gegrond
op het recht van den Staat om indirecten schooldwanj op te leg-
grn. Let wel: indirecte schoolplicht, dat is, ik acht den Staat
allezins bevoegd om het volle genot van de rechten, die hij als
Staat aan zijne burgers toekent, afhankelijk te stellen van zekere
conditiën, waaraan zijne burgers moeten voldoen. Betwist niemand
aan den Staat het recht om iemand, wiens denkvermogen in het
ongereede kwam, zekere rechten te ontnemen, die hij anderen gunt,
dan zie ik niet in, waarom men het volle genot van die rechten
niet evenzeer afhankelijk zou mogen stellen van het voldoen aan
zekere minimaal-eischen van intellectueele ontwikkeling.
Maar hiex'uit vloeit dan ook een plicht voort. Wanneer de Staat
eischt, al is het indirect, dat ieder die de rechten, die hij verleent,
genieten wil lager onderwijs zal ontvangen, dan behoort de Staat .
ook te rekenen met het feit, dat niet alle ouders het geldelijk vei-
mogen bezitten om te voorzien in de kosten van onderwijs voor hun
kroost; en deswege zijn plicht erkennen om finantiëel te helpen,
in dien zin, dat, stel het gemiddelde cijfer van kosten van elk kind ware
ƒ 25 — eene raming veel booger dan tegenwoordig geldt — de
Staat verplicht zou zyn om aan de ouders te betalen alles of zoo
vele deelen van deze som, als aan hun eigen vermogen te kort
schoot: dus niet, om gelijk men thans doet, de leden der maat-
schappij te verdeden in iwee klassen : vermogenden en onvermogen-
den, — (die verdeeling is onwaar. In de werkelijkheid vindt men
zeer verschillende toestanden. Men vindt ouders die alles, anderen
die een deel, anderen die twee of meer deelen, en eindelgk de-
zulken, die niets kunnen betalen) — maar volgens een tarief, zoo-
dat elk van Staatswege ondersteuning ontving overeenkomstig zijn
vermogen. Kon dat stelsel gevolgd worden, dan zou ik aan de
tegenstanders willen vragen : wat verlangt ge nu nog meer voor
den Staat? Dan toch hadt ge de zekerheid dat alle hinderen van
uw volk onderwijs ontvingen, en dat dat onderwijs beantwoordde
aan de door den Staat gestelde eischen. Mij dunkt, slechts één
antwoord zou op die vraag te geven zyn. Ik hoop echter, dat het
niet gegeven zal worden. Men zou namelijk kunnen zeggen: dan
missen wij nog dat eene voordeel, dat wij thans hebben, om het
Kantiaansche deïsme aan de jeugd in te prenten. Ik geloof niet
dat men dat antwoord zal geven, maar let wel, indien het aan-
vaard werd, was daarmee tevens het afdoend bewijs geleverd dat
er waarheid scbool in de karacteriseering door den heer Groen van
Prinsterer van de Staatsschool gegeven : dat ze is de geprivile-
gieerde secteschool van een zeker godsdienstig stelsel.
Nog op een tweeden plicht van den Staat wijs ik u : het waken
voor de gewetensvrijheid. Zal het goed zijn, dan dient er waarborg
te bestaan, dat de gewetensvrijheid op het schoolterrein nooit kan
worden gekwetst, Het stelsel zou er weinig gevaar voor bieden,
maar kwam het voor, dan diende de Staat tot het uiterste die
vrijheid te veiligen, en wel op vierderlei wys : 1°. door de oprich-
ting van strikt neutrale scholen, aan de schoolraden te gelasten;
2°. door huisonderwijs ; 3°. door het verleenen van alterum tantum;
en 4°. en hierbij heb ik speciaal het oog op zeer enkele kinderen
van Israëlieten, die in sommige provinciën ten platten lande ver-
spreid wonen en toch op godsdienstig onderwijs prijs stellen, door
het oprichten van provinciale kostscholen. Gaat men de finantiëele
zijde van dit stelsel na, dan zal men zien, dat de meerdere kosten
daarvan slechts zouden bedragen : een millioen. Op dit oogenblik
worden door het Eijk, door de provincie en de gemeente gezament-
lijk voor hot openbaar lager onderwijs reeds besteed 51/2 millioen.
Komen hierbij de circa 90,000 kinderen, die thans nog buiten de
school zijn, dan zullen natuurlijk de kosten van het onderwijs met
circa een vierde vermeerderen. Dit brengt ons reeds op circa
7 millioen. De kosten voor de belooningen van het onderwijzend
personeel op de lagere school, die nu reeds ruim ƒ 2,980,000 zou-
den bedragen, eischen verhooging. Men wil het minimum van
10
ƒ 400 op ƒ 900 brengen. Reken hierbij dat het personeel voor de
klassen zal vermeerderd worden, en eene meerdere som van twee
millioen is stellig niet te hoog geraamd. In de onderetelling dat
het tegenwoordige stelsel goed en consequent wierd uitgevoerd e'ii
dus de vrije school al weer wegslonk, wat nieuwe Staatsuitgaven
vorderen zou, kan men dus veilig het budget op bijna elf millioen
ramen, terwijl het stelsel door mij aangegeven, ongeveer twaalf
millioen zou kosten.
En vraagt men nu wat de voordeden van dit stelsel zijn zou-
den, dan antwoord ik : 1°. dat men uit de abstractie der theorie tot
de eischen van het concrete leven zou terugkeeren. De Staat heeft,
waar van onderwijs sprake is, te doen met kinderen, en bij kin-
deren vooral gaat de separatie van de onderscheiden deelen van
hun leven niet op. Eerst de volwassen, en wêl de ontwikkelde
mensch, bezit het vermogen om zoo te abstraheren, dat hij de on-
derscheidene uitingen van zijn leven vanéén scheidt. Niet alzoo
het kind. Bij het kind is èn het sociale, èn het zedelijke, èn het
godsdienstige, èn het intellectueele leven nog in een zelfden knop
zaamgevat.
Ik geef volkomen toe, dat bijv. de natuurkundige het volste recht
heeft om te zeggen : als ik de natuur waarneem, leg ik mijn hart
het zwijgen op, abstraheer mijne werkelijke persoonlijkheid, en ge-
bruik eenvoudig mijne instrumenten om waar te nemen en straks
mijne waarnemingen door mijn denken te verbinden. Maar, wat
ik bij den natuurkundige geoorloofd acht (mits hij niet de fout
bega, die zoo dikwijls begaan wordt, om stelsels op te bouwen
omtrent geestelijke dingen, waarvan de natuur hem niets leert),
zoo betwist ik niettemin aan den Staat het recht om zulk eene
separatie reeds bij het kind te maken,
Hoe wil men het zedelijk, godsdienstig en intellectueel leven bij het
kind zich doen ontwikkelen, tenzij men het neme in die eenheid,
die in het werkelijk leven voor het kind de eenige bestaansvorm is ?
De geachte afgevaardigde uit Utrecht wees er op, dat onder het
tegenwoordig schoolstelsel, de zedelijke standaard van het natio-
nale leven niet vooruitging. Nu laat ik in het midden of er met-
terdaad aanleiding voor is, om dergelijk verwyt aan ons school-
stelsel te doen ; steeds zal het moeielijk zijn zulk een pleit te
beslechten. Maar onloochenbaar is het dat, waaneer de lagere volks-
klasse meer tot bewustz^n van hare kracht komt door de meerdere
kennis, die men haar brengt, de vraag ernstige overweging ver-
dient: is het kweeken van kennis niet het geven van een wapen
in eene hand, waar het dan alleen veilig is, indien die hand
tevens in eene zedelijke richting wordt geleid? Let op eené mede-
deeling in de Quarterly review van deze maand, waarin erkend
wordt, dat bij het opmaken van de laatste statistische gegevens
voor de strafrechtspleging te Londen, gebleken is, hoe de vermin-
dering der wanbedrijven voor het grootste gedeelte te wijten is aan
den invloed der Christelijke philanthropie. Een uittreksel van die
statistiek vindt men onder anderen in het Vaderland.
11
Voorts, een ander niet minder belangrijk voordeel is 2o. de
emancipatie van het onderwijs in de vaderlandsche geschiedenis. Zal
ons volk niet langzamerhand ontaarden in een groep van wereld-
burgers, maar het echt nationale leven voortdurend gekweekt wor-
den, dan is, wie stemt het niet tóe? het onderwijs in de vader-
landsche geschiedenis daartoe het van zelf geboden middel. Denk
nu aan een recent voorbeeld. Ik haal het aan, sine ira ac studis.
In de eerste zitting van de vorige week heeft de heer C. van
Nispen, op mijn beweeren, dat ook het tijdperk van Willem den
Zwijger en van onze republiek eene schoone bladzijde in onze
geschiedenis besloeg, geantwoord : hoe kunt gij van mij vergen,
dat ik een tijdperk schoon zal vinden, waarin mijne geloofsgenoo-
ten vervolgd zijn? Ik eerbiedig die overtuiging ten volle. Maar
let op de gevolgtrekkingen, die er uit voortvloeien. Hij keurde
dat tijdperk natuurlijk niet daarom minder schoon, omdat des hoe-
ren van Nispens geloofsgenooten, maar omdat burgers om des ge-
loofswille vervolgd worden. Ga nu terug. In het tijdperk dat
daarachter lag, was de geloofsvervolging van nog vrij wat erger
natuur; onverschillig waar ze trof; en in de grafelijke regeering
vinden we tot zelfs in de 11de en 12de eeuw sporen van vervol-
ging, bij ontdekking van ketterij. En evenzoo, na 1789 vinden we
in de histoire contemporaine weer sporen van soortgelijke vervol-
ging, ditmaal van de afgescheidenen. Respecteer nu, gelijk ik doe,
elks overtuiging en elks smaak, maar dan vraag ik toch : wat
blijft er, als men, gelijk de wet en mijns inziens te recht eischt,
op de neutrale volksschool zulk eene overtuiging ontzien moet,
van uw onderwys in de vaderlandsche geschiedenis?
Een derde voordeel zou zijn dat het onze politiek verbeteren zou.
Onze politiek, wie erkent het niet? is bedorven, juist doordien de
onder wij squaestie de spil is geworden waarop die politiek zich be-
weegt. Welnu, eerst wanneer op dit punt de partijen verzoend en
aan elke rigting regt en gewetensvrijheid zal gewaarborgd zijn,
kan de mogelijkheid voor ons politiek leven geboren worden, om
uit het keurslijf en het gewrongen verband waarin wij thans
gekneld zitten, los te komen; en eerst dan zal een nieuwe en
frissche stroom ontspringen, waaruit nieuwe stelsels en programmata,
en daardoor zuiverder partijformatien, in het leven kunnen treden.
Eindelijk 4°. Ook> de ouders komen eerst door zulk een stelsel tot
hun regt. Thans zijn school en ouders twee en hoogst bedenkelijk
de gevolgen uit die scheiding voortvloeijende. Of is het wonder
dat de banden van gehoorzaamheid en onderwerping, die de kin-
deren aan de ouders moeten verbinden verzwakt worden door het
tegenwoordige schoolstelsel? Kinderen die school gaan staan het
grootste gedeelte van den dag onder de leiding van den meester.
Is nu deze, in vele oijzichten, andere denkbeelden toegedaan, dan
vader en moeder, moet dan het kiud, dat reeds uit zijn aard
dikwijls te huis tegen de denkbeelden zijner ouders in verzet kwam,
in de opvattingen van zijn meester geen steun vinden tegen zijne
ouders, en moet daar niet uit volgen tekortschieting in den eer-
12
bied dien zy aan bun ouders ver^obuldigd -zijn? Dit zijn geen
bersenscbimmen. Van soortgelijke feiten kan ieder zicb in de
buisgezinnen overtuigen. En is het dan of is bet niet, vooral waar
de sociale quaestie zicb al sterkar doet gelden, van bet uiterste
belang dat de beginselen van orde en gezag, die in de zamenleving
van bet buisgezin bun oorsprong vinden, eer versterkt worden dan
verzwakt? Ik voeg er nog dit bij: het stelsel dat ik aanprees, rust
op echt Nederlandsche beginselen.
De beer Tak beeft onlangs in deze Kamer, by de discussie over
den waterstaat, geëiscbt, dat tocb op dit gebied vooral de Neder-
landscbe beginselen moeten gebandbaafd en de Franscbe zooveel
doenlijk verbannen worden. Te regt zoo ik meen. Want meer dan
iets anders beeft onze waterstaat, door zijn vrij en corporatief be-
stuur van dijken en polders, van waterschappen en heemraadschap-
pen, ons nationaal karakter gevormd. Waar ik nu niet anders be-
oog, dan om op bet onderwijs dat zelfde vrije en corporative stelsel
toe te passen, schenkt gij mij wel elk nader bewijs, dat wat ik
aanprijs werkelijk op Nederlandsche beginselen berust.
Slechts twee bezwaren zouden mijn stelsel in uw oog kunnen
drukken: of dat het te veel kosten zal, óf dat er grondwetsherziening
toe noodig is. Welnu, op het eerste antwoord ik met den heer Haffmans :
wij zijn rijk genoeg om fatsoenlgk te leven. Op het tweede, tot gi-ond-
wetsherziening: wij mogen het willen of niet, het komt tocb.
II, ijit brengt mij van zelf tot bet tweede punt dat ik bespre-
ken wilde : Wat is er nu reeds te doen, door herziening van de school-
wet tot verbetering in den bestaanden toestand?
Het stelsel van publiekregtelijke corporatie, bet spreekt van
zelf, is onder de tegenwoordige Grondwet niet te bereiken. Im-
mers art. 194 handhaaft 1°. niet slechts het regt van leglislatie
en controle, maar wil ook dat de Staat, langs administrativen weg,
zelf onderwijzend optrede; 2o. bet stelsel van schijnconcurrentie ;
3o. twijfel ik of onder onze tegenwoordige Grondwet een conscientie
clausule zou te vinden zijn, die de gewetensvrijheid in Nederland
ten volle waarborgde.
Nu wil ik ook ten opzigte van de schoolwet geen partijpro-
gramma in den kwaden zin van dit woord geven, maar mij op
bet standpunt van de Grondwet stellend, met de meeste loyauteit
vragen: wat is er reeds op het oogenblik te verbeteren binnen de
perken, die ons gesteld"* zijn ? In de bekende rede die dreunde
van het laden en springen van zeker kanon, werd mij door den
geachten afgevaardigde uit de residentie verweten, dat ik niet
precies genoeg was. Toen verwees ik naar dit debat, en wensch
daaroq? thans de toen gemaakte bedenking, mij dunkt bet veiligst,
te rescontreren door nu zeer precies te zijn.
Welke eischen ik dan aan de tegenwoordige schoolwet zou wil-
len stellen; of ik nóg schrapping van bet yvoord Christelijk Yr3i.ag?
Mijnheer de Voorzitter, ik zie van dien eisch af, en zal u zeggen,
in welken zin. Men weet, Jean Maria Farina beeft zijn proces
tegen zyne concurrenten laten, varen, zoodra de gebruikers der
13
Eau de Cologne, juist door ziju proces, op heel de wereldkaart het
verschil tusschen de Josephs- en de Jülichsplatz kenden. Welnu, in den
zin van luctis a non lucendo, sta het woord Christelijk mijnentwege
in de schoolwet. Heel het volk weet thans, dat het is christiana
a non cJiridianisando. Was daarom het eerste program van den heer
Groen van Prinsterer doelloos? Integendeel, zijn doel is bereikt;
het moest dienen om de natie de oogen te openen, en heel de
natie weet thans wat er van het Christelijk karakter onzer staats-
school zij. Daarna heeft men geëischt herziening van art. 194 der
Grondwet, en thans algemeene gi'ondwet&herziening. Strijdt dat? Neen,
mits men in het oog houde, dat hierbij in het spel is niet slechts
een staatkundig beginsel, maar het al beslissende beginsel dat
alle staatkunde beheerscht.
Wat is de grgote grief die de Christel^k-historische richting
tegen de tegenwoordige Staatsinstellingen heeft, eene grief zelfs
gedeeld door velen die- niet tot onze richting behooren ? Dit, dat
onze tegenwoordige staatsinstellingen aan eene coterie of partij,
die eenmaal tot de hoogste macht is opgeklommen, het recht en
de bevoegdheid geeft- om het geheele Staatsgezag te exploiteren
te zijnen bate. Let wel, in dien zin dat zulk eene partij de ge-
heele immense macht van het Staatsgezag besteden kan om de
natie met hare beginselen te endoctrineren door de school. Dat
is niet billijk; dat moest niet zoo zgn, en indien de geachte af-
gevaardigde uit Utrecht de tirannie, die hij brandmerkte, ia dien
zin bedoelde, sluit ik mij van heeler harte bij hem aan. Tegen
dat stelsel sta ook mijn protest. Daaraan juist hangt het groote
alles beheerschende staatkundig beginsel, of gij al dan niet aan
de minderheden in den Staat waarborg wilt geven dat zulk eene
ondragelijke tirannie tevens onmogelijk zij. Wilt gij dien waarborg
dan moet ge het terrein van het beschreven regt zooveel mogelyk
uitbreiden, wat aan de willekeur der administratie verblijft zoo-
veel doenlijk beperken, en daardoor de kracht der meerderheid
aan de banden leggen van het regt. En omgekeerd, looft gij het
stelsel, dat op dit oogenblik ten onzent vigeert; maak dan het
beschreven regt zoo kort mogelijk en verbreed het terrein waarop
de party-invloed kan heerschen:
Maar vergeet dan ook den nooddwang, die dit laatste stelsel u
zelven oplegt. Immers, dan kunt ge er niet voor terugdeinzen, om,
hebt ge eens den voet in den stijgbeugel, den tegenstander des
noods met uw sporen het aangezicht open te rijten, want dit weet
ge, gelukt het hem u uit den zadel te ligten, dan ook aan hem het recht
ora u te tiranniseren en op zijne beurt diezelfde universele staatsmacht,
die eerst u ten dienste stond, te gebruiken tegen u, om de natie
te endoctrineren met beginselen die u vijandig zijn.
Daarom : wijziging van art. 194 der Grondwet of wel generale
Grondwetsherziening is in politieken zin een volstrekt eensluidend
program. Het is beide malen een zelfde protest tegen het tekort
in ivaarborg van gewetensvrijheid, waarover we ten laste van onze
staatsinstellingen klagen.
14
En nu de spéciale wijzigingen, die ik zou meenen, dat nu reeds
in onze schoolwet zijn aan te brengen. Ze zijn van tweederlei aard:
wijzigingen uit hoofde van het paedagogisch en wijzigingen raken^g
het regtsbeffinsel.
Voor zooveel de paedagogische beginselen betreft, wensch'ik:
lo. dat het tdtgebreid lager onderwijs in dier voege zich naar de
werkelijkheid scbikke, dat het voldoe aan de vereischten, die het
volksleven zelf stelt. Immers, het volk is niet om de school, maar
de school om het volk. Het uitgebreid lager onderwijs moet daarom
verschillen naarmate het gegeven wordt op het platteland of in
de steden. Op het platteland moet het dienen voor de a. urbane
kolonie die men op onze dorpen vindt, en 5. voor de theoretische
opleiding van den lavdbouwer. In de steden daarentegen moet het
voldoen a. aan de behoefte naar iets hoogere ontwikkeling van de
lagere burgerklasse, en b. door middel van vakscJwlen, strekken tot
theoretische opleiding voor de ambachten.
2o. dat men bij scholen van lager onderwijs drie rangen invoere
voor het onderwijzend personeel. Ook dit is een eisch aan den wer-
kelijken toestaind van het volksleven ontleend. Eene. dorpsschool
van 120 a 150 leerlingen is geheel iets anders dan eene stadsschool
van 500 scholieren, komende uit eene bevolking, die intellectueel
doorgaans hooger staat. De vrijheid om hulponderwijzers aan het
hoofd eener school te plaatsen, vermeerdert het aantal rangen niet.
Veeleer is art. 20 van de wet van 1857 eene vlek op onze wet-
geving. En zijn er met der daad tivee soorten van scholen, dan is
ook een dubbele rang van onderwijzers onmisbaar. Wil men den
eenen rang dien van hoofdonderwijzers en den anderen dien van
onderwijzers noemen, mij om het even, mits voldaan worde aan den
eisch, dat het onderwijzend personeel voor onze steden eene hoogere
intellectuele ontwikkeling bereike, uitgedrukt in hunne qualiteit.
3o. herstel van de schoolhierarchie. Thans wordt een hulponder-
wijzer door den gemeenteraad aan den hoofdonderwijzer toegevoegd.
Dit strijdt met het monarchaal karakter van eenheid van de school,
en daarom wensch ik dat de hulponderwijzers niet zullen benoemd
worden dan op voordracht van de hoofdonderwijzers.
4o. differentiële regeling der schooluren, voor het land en voor de
steden, opdat het onderwijs ten platten lande zich kunne schikken
naar de behoeften van den veldarbeid, en niet deze misstand voort-
besta, dat de dorpskinderen week op week de school verzuimen
zonder in hun geweten te gevoelen dat hierin iets kwaads steekt;
wijl de natuur in het dorpsleven het eischt en de publieke opinie
het niet veroordeelt.
5o. verhooging van het minimtim-salaris, maar niet in dien zin,
waarin het bij voorbeeld door de Vereenigihg voor volksonderwijs
gevraagd wordt, die in dezelfde fout vervalt als de schoolwet,
door namelijk een zelfde minimaal-cyfer aan te nemen voor alle
gemeenten des rijks. Zelfs met een minimaal-cijfer van ƒ 900 zou
de onderwijzer in Amsterdam of Rotterdam gebrek lijden, terwijl
een ander in menig klein dorp er in betrekkelijke weelde van zou
15
kunnen leven. Eisch is derhalve een tarief van minimura-salarissen,
dat niet alleen aanwijst het minimum voor een dorp, maar ook
de minimaal-cijfers voor da vlekken, de steden, waar het leven
duurder is.
60. verlaging van het cijfer der scholieren in verhouding tot het
onderwijzend personeel, door eenvoudig van 70 leerlingen te stellen
50 ; maar ook te beletten dat voor onderscheidene klassen dezelfde
onderwijzer te gelijkertijd optrede. Dit is eene grove fout in onze ,
schoolwet, dat ze een onderwijzer hoogstens met een enkelen kwee-
keling onderwijs laat geven, soms voor vier of vijf klassen te gelyk.
Eindelijk 7o., regeling van de programmal voor de examina hij de
wet. De programma's der examina zijn het die het peil van ont-
wikkeling aangeven, waarop het onderwijs in de school zal staan.
Dit nu mag nooit aan een Koninklijk besluit worden overgelaten,
maar moet wettelyk geregeld.
Dit wat het paedagogische "betreft; nu wat de rechtsbeginselen
aangaat. Te dien opzichte vier eischen.
lo. In art. 16 schrijve m.en het imperatief mandaat voor alle
gemeentebesturen, om zooveel school-accomodation in gereedheid te
houden als vereischt is voor het aantal kinderen, wier ouders of
voogden toelating op de openbare school voor hunne kinderen of
pupillen begeer en.
Het tarief vast te stellen bij de wet. Ook die eisch is billijk.
Thans heeft willekeur vrij spel. Denk 'onder meer aan een recent
voorbeeld, aan wat onlangs in eene gemeente nabij Leeuwarden is
geschied. In die gemeente van 5780 zielen, bestonden reeds 13
openbare scholen voor lager onderwijs, en stelde de gemeenteraad
voor er nog eene 14de school bij te bouwen. Waar? In een ge-
hucht waar 67 gezinnen wonen, waarvan schier al de kinderen
eene school bezochten, door particulieren opgericht, zoodat slechts
voor de kinderen uit 3 gezinnen eene openbare school noodig
bleek, en die openbare school was er in een hulplocaal van het
gehucht. Ja, wat nog erger is, de ouders dier kinderen waren
met hunne woning dusdanig gesitueerd, dat de afstand van hunne
woning tot de reeds bestaande school even groot of nog korter
was, dan de afstand tot de kom van het gehucht, waar men de
nieuwe school bouwen wil. En desniettemin heeft men (zie ook
hieruit hoezeer alle concurrentie onmogelijk is) om de concurrentie
te dooden het plan doorgezet om nog eene 14de school op te rich-
ten en — of het te regt of ten onregte was laat ik daar — het
beroep van belanghebbenden op de Gedeputeerde Staten on zelfs
op den Koning heeft niet gebaat..
2o. Herleiding van de abstracte theorie van art. 23 in eene concrete
gewetensclavsule, Zoo als het artikel nu luidt schijnt het waarbor-
gen voor de conscientie te geven, maar geeft het die inderdaad
niet. Ik wensch dus dat men er de abstracte formule uit lichte
en daarvoor in stee geve de concrete aanwijzing der grenzen,
waarbinnen de onderwijzer zich in de school te bewegen heeft.
3o. Geen subsidie, want op het stuk van onderwijs behoeft men.
16
gelijk de heer Groen van Prinsterer gezegd heeft, geen aalmoes
te vragen. Ik vraag restitutie. Restitutie is de benaming die men
gebruikt als men recht vraagt, subsidie als men eene aalmoes zoekt
af te troggelen. Daarom restitutie, in denzelfden zin waarin dië'
reeds feitelijk bestaat, bijv. te Amsterdam, waar het gemeentebe-
stuur restitutie aan het Israëlistische gasthuis geeft voor de kosten
die aan de stad bespaard worden, doordien de Israëlitische ge-
meente voor een eigen gasthuis zorgt. Nog onlangs heeft de heer
de Mol Moncourt in den gemeenteraad van Groningen met cijfers
aangetoond, dat particulieren aldaar door stichting van bijzondei'e
scholen aan den gemeenteraad eene som van ƒ 400,000 hebben
uitgehaald, kosten, die de gemeente zelve zou hebben moeten dra-
gen, bijaldien het particulier initiatief zich niet zoo krachtig had
geopenbaard. Datzelfde nu geldt van alle onze groote gemeenten.
En daarom vraag ik, dat elke gemeeute beginne met ruimschoots
te voorzien in de behoeften van hare openbare school-accomodation
(ik gebruik dit vreemde woord, omdat het volledig uitdrukt wat
ik bedoel), maar dat zij daarna vrage, voor hoeveel kinderen zou
bovendien nog te zorgen zijn, indien het bijzonder onderwijs niet
in hunne behoefte voorzag, en dan de gelden die dit zou vorderen,
pondpondsgewijze beschikbaar stelle voor hen die een deel dezer
lasten van de schouders van het gemeentebestuur namen door hun
particulier initiatief.
En eindelijk 4o. uitloving van eene vaste premie, uit te keeren aan
ieder onderwijzer die een candidaat heeft opgeleid, door wien met
goed gevolg het hulp- of het hoofdonderwijzers- examen wordt afgelegd.
Er is broodsgebrek aan onderwijzend personeel, en uit dien hoofde
behoort de Staat elke poging aan te moedigen die strekt om het
beschikbaar onderwijzerspersoneel te vergrooten.
Hierbij laat ik het. Dit zijn nu zeer scherp gepreciseerde eischen,
geen nevelen, maar heldere waterdroppelen, die men slechts heeft
zamen te voegen, en zie, de beek vliet.
III. En hiermede kom ik ten slotte tot mijn laatste vraag: Is
er winste te hopen van eene overmaat van ministeriele dubbelzinnigheid ?
Daarbij allereerst een woord van dank en hulde aan dezen
Minister. Vergelijk ik toch wat thans in de Troonrede werd toege-
gezegd, met hetgeen vroegere Ministers hier achtereenvolgens ver-
klaarden, dan is er metterdaad oorzaak tot tevredenheid. Klopt men
bij dezen Minister aan, da8 heet het niet meer gelijk bij Thorbecke:
»wil morgen terugkomen!" of als bij Fock: «de luiken gesloten, en
geen gehoor hoe men ook luide", of als bij Geertsema: »de klepel
uit de bel genomen, om burengerucht te voorkomen" ; neen', maar
dan wordt u beleefdelijk opengedaan, men laat u binnen en wijst
u de antichambre. Wel wordt ge verzocht in die antichambre
nog een poos te wachten, omdat de professoren nog binnen zijn,
maar, zijn die eens geholpen en is de wet op het hooger onderwijs
gereed, dan, ja dan zal men u ook aandienen.
Een woord van dank ook daarvoor dat de Minister onze partij
heeft genomen tegenover de Eerste Kamer. Dat collegie had in
17
zijn adres van antwoord op de Troonrede den wensch uitgedrukt,
dat de beginselen van de onderwijswet mogten gehandhaafd en he-
veiligd worden. De Minister zweeg daarop, en ik wil niet ontvein-
zen dat dit zwijgen bij mij een oogenblik bevreemding.wekte. Maar
even spoedig is die bev^reemding toch geweken en omgeslagen in
tevredenheid, ja zelfs tot dankbaarheid, toen wij den Minister in
antwoord op de interpellatie van den heer van Zuijien in deze Ka-
mer hoorden verklaren : de eenige beginselen, die ik voorsta zijn:
niet wijziging van art. 194 (nu dit wist ik, en al zou ik dit anders
wenschen, onder 's hands moet ik hierin wel berusten) en de open-
bare school bruikbaar ■ en toegankelijk voor allen. Intusschen die
verklaring kon den Minister in het vuur der improvisatie ziJQ ont-
snapt zonder zijne pensee' intime volledig nit te drukken. Maar neen,
in de Memorie vdn Beantwoording op hoofdstuk I is hetzelfde nog
eens letterlijk herhaald, onder bijvoeging dat in den boezem der
Regering in dezen geest over "de zaak was besloten. Dit laatste
. mogt men stilzwijgend veronderstellen. Immers, geen Ministerie
kan aan de groene tafel gaan zitten met het voornemen om dé
schoolwet te herzien, zonder vooraf te weten op welke basis. Wan-
neer nu de schoolwet gewijzigd zal worden overeenkomstig de belangen
der natie, slechts onder dit ééne voorbehoud, dat de openbare school
bruikbaar en toegankelijk zij voor allen, dan vraag ik : wat zou ik
beter wenschen? Ik heb daarmede volkomen vrede. Ik moet zelfs
verklaren dat, indien ik mijnerzijds een minimum van behoud van
beginselen in de schoolwet had moeten aanwijzen, mijne minimaal-
rekening waarschijnlijk niet zoo laag zou hebben durven gaan.
Is er dan ondubbelzinnigheid? Ik geloof het allezins. Ik vind
de verklaring uitermate duidelijk. Voor mij blijft, als ik de ver-
klaring lees en herlees, geen enkele vraag over. Maar toch alge-
meen denkt men er niet zoo over. Sommigen meenen dat er nog
zekere onbepaaldheid, zekere duisterheid in ligt. En daarom wenschte
ik wel dat de Minister kon goedvinden alsnog een toestemmend
antwoord te geven op deze vraag: is het door u aangegeven beginsel,
dat de openbare school bruikbaar en toegankelijk voor allen zij, het
eenige beginsel dat gij in de bestaande schoolwet wenscht te maintineren ?
Oordeelt de Minister van Binnenlandsche Zaken intusschen —
want in staatkundige zaken geldt de eisch der voorzigtigheid —
dat het niet geraden is op die vraag nu reeds een pertinent ant-
woord te geven, dan ben ik bereid te wachten. iVJaar moet er toch
gewacht worden, dan bestede men dien tijd des wachtens op doel-
treffende wijs. Bijvoorbeeld door te benoemen, wat het belang de-
zer materie wel waard is, hetgeen de Engelschen noemen: a royal
commission. De heer ïhorbecke oordeelde in zijn » Brief over het
Geldersch polderreglement" dat zelfs voor die zaak het benoemen
van zulk eene commissie, — niet eenvoudig eene Staatscommissie
van advies, maar eene commissie waarbij alle belanghebbenden
hunne wenschen en belangen kunnen bekend maken — hoogst
• wenschelijk, zoo niet noodzakelijk ware geweest. Welnu, ik maak
in zake het onderwijs zijne woorden tot de mijne: »Moet niet zulk
18
eene instructie de overweging van het ontwerp bij de Staten voor-
aferaan ? Vooral ten aanzien van maatregelen, welke op vele bij-
zondere belangen invloed hebben, meenen de Britsche wetgevers dp
raadpleging zoo ver mogelijk buiten hunne vergaderzaal te moeten
uitbreiden. Hoezeer steekt bij deze hooge en bescheidene wijsheid
de ligtvaardige haast onzer vergadering af!" De heer van Zuijlen
heeft reeds II/2 jaar geleden in deze Kamer dezelfde gedachte aan
de Regeering in overweging gegeven. En daarom, ik zou zeggen:
de krankheid is aangewezen, doortastend handelen is noodig. In-
dien gjj niet kunt komen tot de pertinente verklaring die ik wensch,
en kunt ge geen eigen advies laten hooren, houd dan consult.
Maar liever nog ontving ik de gewenschte pertinente verklaring,
en wel om de winst die dit bieden zou voor het volk, voor de Ka-
mer en voor den Minister zelf.
Win'ste voor het volk. De publieke volksopinie houdt zich steeds
met deze materie bezig, maar redeneert, gelijk men zegt, in het
honderd; zij zwalkt stuurloos op de golven van eene ongediscipli-
neerde discussie voort : zij kiest niet het vaste punt waarop zij den
blik kan rigten. Eerst als de Minister van Binnenlandsche Zaken
een stellig woord spreken wil, zal zij een baken hebben waarop zij
kan aansturen. Dan zal de publieke opinie hare taak kunnen af-
spinnen, eer de Kamer de hare aanvangt en bij de natie eene opi-
nie doen rijpen, waarover de Kamer zal hebben te beslissen.
Maar ook voor de Kamer acht ik het van belang dat men tot
eene pertinente verklaring van zienswijze korae. Nog slechts wei-
nige maanden scheiden ons van de verkiezingen. Nu is er eene
opinie in de pers en in vele kringen der natie dat de Kamer niet
meer geheel en al het orgaan is van de levensgedacbten die in den
boezem der natie gisten, en dat zij uit dien hoofde niet meer
het onverdeeld vertrouwen der natie bezit. Ik zeg niet, dat ik zoo
oordeel, ik constateer slechts het feit. dat er aldus geoordeeld wordt.
Hoe daaraan een einde te maken ? Het bost, dunkt mij, door
de periodieke vei'kiezingen, mits deze zuiver als goud zijp, dat wil
zeggen, dat men bij de verkiezingen in elk district wete, welke
beginselen de tegenwoordige leden in deze alles dominerende quaes-
tie zijn toegedaan. Ik voor mij althans heb mede daarom zoo uit-
voerig mijne denkbeelden over de schoolwet gepreciseerd, opdat het
publiek zou kunnen oor^eelen, het aan mijne kiezers overlatende
in hoeverre die denkbeelden hun gevallen.
Ook voor het Ministerie ten slotte acht ik een duidelijke, ondub-
zinnige verklaring schier onmisbaar. Eene Regeering moet leiden
en niet geleid worden. Met instemming hoorde ik daarom van
den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat het gezag zijns inziens
bier uitgaat van den Koning, en dat hij er bijvoegde: »Wij, Re-
gering, maken ons niet tot de geëraancipeerden der. Staten-Generaal;
wij komen met onze overwegingen en denkbeelden, en laten het
aan de prudentie der Staten ter beooi'deeling, of onze voorstellen
al dan niet hunne goedkeuring wegdragen." Maar dan mag ook,
zal het Kabinet in de trouw derr natie wortelen, de leidende poli-
19
tieke gedachte niet ontbreken, waarnaar men het streven der Re-
gering kan beoordeelen.
De Minister bezigde onlangs, naar den trant onzer weinig poëti-
sche eeuw, de min aesthetische beeldspraak, ontleend a-au het stoom-
wezen: » Remmen in Indië, harder stoken in Nederland." We zul-
len dus per sneltrein reizen. Maar dan ook een verzoek. Aan de
groote stations heeft men althans bij sneltreinen de goede gewoonte
om boven eiken coupé een van verre leesbaar bord te hangen, aan-
wijzende de plaats van destinatie. Schrijf zoo ook gij, Minister,
eer we in uw politieken trein stappen, met woorden voor geen
tweeërlei uitlegging vatbaar, boven den reiswagen, waar ge ons heen-
voert. Een Koninklijken expresstrein hebt gij ons toegezegd. Te
beter. Liever een express, dan wat men in Frankrijk noemt een
irain omnibus. Ölechts eene bede: als het zóó snel moet gaan,
spoor dan niet al te lang in nachtelijk donker.
In de zitting der Tweede Kamer van 8 December 1874 (Alge-
meene beraadslaging over het laffer onderwijs) sprak de heer Kap-
peyne van de Coppello o. a. het volgende:
Moet de Kerk en niet de Staat zich met die taak (het onder-
wijs) belasten?
Indien de Kerk het doet, dan moet zij het monopolie hebben :
want dan kan zij niet dulden, dat er eene school bestaat, die niet
onder haar kerkelijk opzicht geplaatst is. Dan is dus niet alleen
de Staatsschool, maar ook de particuliere vrije school onmogelijk.
Daarentegen zal de Staat, wanneer hij die zorg op zich neemt,
èn de vrije particuliere school, èn de gezindheidsschool gaarne
naast zijne scholen zien verrijzen; want de Staat is het eigentlijk
alleen om het wereldlijk onderwijs te doen. Dat dit wereldlijk
onderwijs niet bedorven wordt, al wordt het met een godsdien-
stigen zuurdeesem in deze of gene richting doortrokken, dat zal
ik niet betwisten. Ik erken integendeel, dat er vele gezindheids-
scholen zijn, waar het onderwijs zelfs beter is dan op de openbare
scholen.
En nu heb ik uitsluitend te doen met wereldlijk onderwijs. De
geachte afgevaardigde uit Gouda heeft mij toch «zeer goed begre-
pen, toen hij er niet aan twijfelde, of ik wenschte de Staatsschool
geenszins als vijandin tegenover de gezindheidsschool te plaatsen.
Eene Staatsschool, die zou moeten strekken tot verbreiding van
eene zoogenaamde natuurlijke godsdienst, bestreken met een Chris-
telijk vernis, is mij een even groote gruwel als hem.
Indien alzoo de Staat volkomen kan beantwooorden aan de
eischen, zijn onderwijs behoorlijk inrichten en de vrije particuliere
school even als de gezindheidsschool naast zijne scholen dulden
kan, dan ligt reeds daarin het bewijs, dat in onze maatschappij
de Staat voor het onderwijs zorgen moet en niet de Kerk, en dat
te meer, omdat wij eigentlijk niet te doen hebben met de Kerk,
20
iTxaar (vooral waar sprake is van gemoedsbez waren) hoofdzakelijk
slechts met ééne enkele partij in één bepaald kerkgenootschap, -en
deze zeker kan nooit harerzijds op de school aanspraak makeUi^
Indien bijv. de geachte spreker uit Gouda ons te gemoet voert :
i- Gij hebt den Bijbel van de school verbannen," zoa ik hem kun-
nen vragen: »Wilt gij den Bijbel op de school, uitgelegd door
mij ?" Indien de geachte afgevaardigde uit de woorden waarin
de rijken, die in de laatste dagen schatten vergaderen, door den
Eschatoloog tot bekeering worden vermaand, het bewijs trekt dat
in Nederland een wetboek van den arbeid moet worden ingevoerd
om onze toekomst te verzekeren , 'dan is die uitlegging, indien
ik haar in het verband lees, mij vreemd; maar wanneer dien
spreker uit hetzelfde kapittel de woorden worden voorgehouden
waai'bij de eed verboden wordt, dan geeft hij mij eene uitlegging,
waardoor het verbod vervalt. Ik geloof dat hem de gaaf der uit-
legging beter eigen is dan mij, maar ik vraag: Beteekent uw
Bijbel op school iets anders dan dien Bijbel uitgelegd, toege-
past en gebruikt zoo als gij het verlangt ? En is het dan wonder,
dat er geen Bijbel op de school wordt toegelaten , indien die school
niet is eene bepaalde gezindheidsschool ?
Maar indien aan de Kerk het onderwijs niet kan worden over-
gelaten en dat ook omdat zij, al is zij van verlichting nietafkee-
rig, toch voornamelijk en zoo noodig uitsluitend het oog vestigt
op het zieleheil van hare kinderen, niet op hunne aardsche belan-
gen, dan vraag ik, of, wanneer de Staat een behoorlijk georgani-
seerd onderwijs weet te stichten en te onderhouden, dan de eisch
niet gerechtvaardigd is, dat ook ieder kind van het lager onderwys
zal gebruik maken ?
Men zegt: dat is in strijd met het recht van de ouders. Dat
recht van de ouders begrijp ik niet. De geachte spreker uit Arn-
hem voegde mij bij de algemeene beschouwingen te gemoet: uw-
begrip van publiek recht is klassiek. Dat is ook zoo; ik heb
het, even als hij, uit de Instituten van Justinianus geleerd. Maar
hij voegde er bij : De Christelijke inaatschappij is gebouwd op het
huwelyk, en dientengevolge op de familie. Daargelaten of de Kerk
in de eerste eeuwen zich zoozeer eene voorstanderes van het hu-
welijk betoond heeft, weet ik niet beter of de kerkelijke definitie
van het huwelijk is ook ■voeder aan het Romeinsche recht ontleend;
maar ik weet tevens, dat het Christelijk, zoo men wil, maar ik'
zou liever zeggen Germaansch rechtsgevoel de rechtsbetrekking
tusschen ouders en kinderen geheel veranderd heeft. Terw-ijl vol-
gens het Romeinsche recht het kind was een voorwerp van recht
van den vader, wil het Germaansch recht die rechtsbetrekking gere-
geld hebben naar de verplichtingen der ouders jegens de kinderen.
Het kind is geen voorwerp van recht, maar van liefde. Nu vraag
ik: kan eenig vader beweeren, dat het zijn plicht is aan zijn kind
het eerste onderwijs te onthouden, wanneer de school, waarin dat
onderwijs genoten wordt, voor het kind door den Staat kosteloos
opengesteld is? Zegt men:^»Indien gij dat wilt, onderdrukt gij
21
de minderheid," zou ik bijna zeggen: » Welnu, dan moet, die min-
derheid maar worden onderdrukt, want dan is zij de vlieg, die de
gansche zalf bederft, en heeft zij in onze maatschappij geen recht
van bestaan."
Dr. A. Kuyper antwoordde in dezelfde zitting o. a. het volgende:
De geachte spreker (de heer Kappeijne) heeft zijn stelsel gecon-
centreerd in deze, ik zeg het met diepen ernst, ontzettende uit-
drukking: ,/dan moeten des noods de minderheden maar onderdrukt,
ioant dan zijn zij de vlieg, die de apotheïcerszalf stinkend maakt." Dat
enkele woord is mij een volkomen genoegzaam antwoord op mijne
vraag, gisteren gedaan : waarde ambtgenoot, waar zit gij ? Zit gij
werkelijk in dien somberen hoek, waar het despotisme, waar de
tirannie, waar het- Staatsabsolutisme zijne tente heeft opgeslagen?
Wat is absoluut? Absoluut is wat geen grenzen heeft, of wat geen
andere grenzen heeft 'dan het zich zelven gelieft te stellen. Nu
vraag ik den spreker: waar zijn bij uwe Staatstheorie de grenzen
die de staatsmacht beperken? En hij weet ze zoo weinig aan te
wgzen dat als er teii slotte in de conscientie althans zich nog
eene grens voor de staatsmacht zou aanbieden, hij zegt: Verpletter
die minderheid, en neem die vlieg, die mijne kostelijke zalf be-
derven zou, weg ! Daartegenover, hij vroeg stelsel tegen stelsel,
stel ik dit : dat de staatsmacht wel tei' dege haar grenzen heeft en
dat die grenzen het product, de resultant moeten zijn van de
worsteling tusschen den Staat en de levensvragen der maatschappij.
In die maatschappij bestaan zelfstandige kringen, wier eigenaardig
gezag niet ontleend is aan den Koning op aarde, maar aan den
Koning daar boven, en in hunne worsteling met den Staat zijn
zij het die de grenzen bepalen, waar binnen het Staatsgebied zich
te beperken heeft. Wanneer een vader liefde, eerbied en gehoor-
zaamheid van zijne kinderen eischt, ontleent hij het gezag daartoe
niet ann de Grondwet maar aan Gods ordening, want hij is
vader over zijn kind „bij de gratie Gods", even goed als onze
Koning bij de gratie Gods regeert over het Koninkrijk der Neder-
landen. Zegt nu de geachte spreker dat de staatsmacht dermate
moet uitgebreid dat ten leste zelfs de conscientie zou moeten onder-
liggen; en vraagt gij mij dan wat mij tegenover dat streven als
laatste steunpunt geldt, als onwrikbare vastigheid, waardoor het
vrije leven der maatschappij kan gewaarborgd worden, dan ant-
woord ik: dat biedt u het geloof.
Het geloof, dat is geen confessionele belijdenis, maar dat geloof,
hetwelk de innerlijke verbondenheid van mijn persoon in het
diepste van mijn hart is aan dien God, die leeft daarboven, en
aan wiens almacht ik door het geloof de macht kan ontleenen
om, indien al de Staat zijne gansche macht tegen mij teerde,
des noods alleen pal te staan en te toonen, dan m de conscientie,
mits door het geloof aan een hoogere macht verbonden, eene grens
gesteld is, die zelfs de Staatsmacht niet duurzaam kan overschrij-
22
den. Raadpleeg de historie slechts. Zoo dikwijls de Staatsmacht
beproefd heeft over die macht daar binnen te heerschen moge zij
tijdelijk hebben getriumpheerd, maar zij is steeds geëindigd met
te bezwijken. **
Kwam dan ook ooit de dag, Mijnheer de Voorzitter, — * en
hiermede zal ik eindigen — waarop aan deze ministeriele tafel
eene Regeering plaats nam, die sprekers program als. Regeeriugs
programma aankondigde, zeggende dat ze des noods de minder-
heden onderdrukken, en de vlieg dooden zou, die de bereide zalf
bederven kon, ik zou haar toeroepen : neem dan ook uit het wa-
penschild der Nederlanden weg den Leeuw, het beeld der fierste
vrijheid, en stel er voor in stede den Adelaar met het lam in de
Maauw, beeld der tirannie!
Schoolwefwijziging.
Ze staat voor de deur!
Maar hoe ?
Ter wegneming van uw grieven? Als late erkenning van een u
al te lang onthouden recht? Ter uitbreiding van den waarborg,
waarop de gewetensvrijheid ten onzent moet kunnen rekenen?
Wees er niet te zeker van.
Een deel der Staten-Generaal wenscht herziening, in omgekeerde
reden: een herziening die uw grieven verdubbelen, uw rechten nog-
maals inkorten, u eiken waarborg voor gewetensvrijheid ontne-
men zou.
Op elke klacht der vrije school luidt het kort bescheid dezer hee-
ren : Nihil.
Maar wel zullen ze: lo. de kosten voor het openbaar onder-
wijs in hun geest uit 's Rijks schatkist verdubbelen ; 2o. nog meer
dan dusver de beste onderwijskrachten tot zich trekken; 3o. door
uitbreiding van 't stelsel der kostelooze school u de concurrentie
schier onmogelijk maken ; en 4o. als er geen school, gelijk uw
geweten die eischt, denkbaar is, u tot schoolbezoek voor uwe kin-
deren dwingen.
Men zij gewaarschuwde
Terecht riep Van Loon gisteren der liberale partij toe : > Un
homme averti en vaut deux!
Welnu, men zal ons met het geweer in den arm vindeü.
Tegen zulk een overmaat van tyrannie en willekeur achten we
elk wettig middel ter zelfverdediging geoorloofd.
Haast begrijpt men niet, dat mannen van doorzicht, die de kaart
van het land kunnen kennen, zoo bijna schaamteloos den eerbied
voor anderer recht op vrijheid, in het aangezicht slaan.
Acht men dan geen overmaat van onrecht denkbaar, die ten
laatste zelfs dezen beker doet oyerloopen?
23
En dat waagt men op een oogenblik, dat de liberale partij zelve
gedeeld en uiteengeslagen ligt.
Vrage: moet dit bannen van elk gevoel voor recht misschien
dienst doen, om den gebroken phalanx te herstellen?.
Concurrentiestelsel bij het Lager Onderwijs onhoudbaar !
Bij de jongste Kamerdebatten over het onderwijs is, van twee
scherp tegenovergestelde zijden, én door den heer Kappeyne, èn door
den heer Kuyper, beleden, dat het ConcurrentiesitUd niet duurzaam
de grondslag kon blijven, waarop ons Lager Onderwijs rust.
De Minister Heemakei'k weersprak dit beweren.
Terecht? .
Men oordeele.
Zoolang Concurrentie tusschen de Staatsschool en de Vrije School
basis van ons schoolstelsel blijft, geldt ook ten deze de regel, die
onoiiistooteli,ik tlke Concurrentie beheerscht..
Welke is die regel? '
Ons volk drukt die in zijn gemeenzame taal uit door het spreek-
woord : » den eenen zen brood is den anderen zen dood .'" Of, om in
minder gemeenzame termen te spreken : Elke omstandigheid die den
toestand van A verbetert, verslechtert dien van zijn concurrent.
In het begrip zelf van concurrentie ligt dit opgesloten.
Concurrentie is een inspanning van alle kracht, om hem, met
wien men concurreert, de loef af te steken. Een wedstrijd, beheerscht
door den wensch, om den mededinger voorbij te streven.
Een worsteling, waartoe zelfzucht de kracht leent, en die of in eigen
achteruitgang of in terugzetting van den tegenstander eindigt.
Concurrenten leven op voet van oorlog. Wederzijdsche benadeeling
geldt als rec/tt van verweer. Waar ge het in uw macht hebt, den
concurrent ten onder te houden, is dit eisch van zelfbehoud.
Wie durft dit toe te passen op onze lagere volksschool, zonder
dat hij terugschrikt van het afschuwlijke der daarbij opkomende ge-
dachten.
En toch, dien toestand wenscht men te bestendigen ; dien keurt
n.en normaal.
Slechts daardoor * kan men in die dwaling vervallen, doordien de
concurrentie waarvan men spreekt een onvrije, dus oneerlijke en on-
mogelijke is.
Verbeeld u twee firma's in katoen, noem ze A. en B. , die met
elkander op eenzelfde markt concurreeren, maar zóo, dat de firma
A. het in zijn macht heeft lo. de regelen te bepalen, waarnaar de
concurreerende firma • werken zal, en 2o. uit de kas der concur-
reerende firma een deel der gelden te lichten, waarvoor'hij in
concurrentie met die firma zaken drijft,
En toch, zoo is, dank zij de wet van '57, de concurrentie op
het stuk van Lager Onderwijs.
24
De Staat concurreert met de particulieren, maar heeft de macht :
lo. om aan particulieren de wet voor te schrijven, hoe zij hun sche-
len inrichten zullen, en 2o. om door middel der belastingen, uit'
de beurs dier particulieren, gelden te lichten, die tot instandhouding
van de concurreerende staatsschool strekken moeten.
Wie ter wereld zou, op zulk een conditie, op de beurs of op
de mai'kt zaken willen doen ?
Toch is het onmogelijk de volksschool aan vrije concurrentie prijs
te geven.
Geplaatst nu tusschen het dilemna : oneerlijke concurrentie, of
geen concurrentie, voegen ook wij -ons daarom van heeler harte bij
de heeren Kappeyne en Kuyper, die het systeem zelf van concur-
rentie in zake onderwijs geoordeeld achten, en deswege naar eeu
ander stelsel, de een vtna Staatsabsolutisme, de ander vsiu. corporative
regeling uitzagen. Zoo fel we tegen het eerste gekant zijn, zoo veel
aannemelijks heeft o. i. het tweede denkbeeld. '
Practisch zal men voor dit vraagstuk der concurrentie reeds ter-
stond bij de aangekondigde schoolwetwijziging staan.
Eerst wilden de Liberalen van geen herziening dier wet weten.
Thans doen ze een voetval voor den Minister, om toch ijlings,
onverwijld, tot herziening dier wet geleid te worden.
t>Eet kan verkeeren !'"'' zou de kapitein uit Ferdinand Huyck zeg-
gen. Zóó bleek het ook hier.
Plotseling is het »Za mort sans pkrase" over de wet van '57, de
eens zoo hoog geloofde, uitgesproken.
De toestand, dien zij in het leven riep, blijkt thans, naar aller
zeggen, ellendig.
Maar hoe nu het herstellingswerk te beginnen?'
Twee eisehen worden gedaan.
Eenerzijds eischt men herstel van grieven.
Anderzijds eischt men verbetering van onderwijs op de Staatsschool.
Beide eisehen zijn billijk.
De grieven van het bijzonder onderwijs spreken te luid om betoog
te vragen.
En evenzoo : de toestand van het onderwijzerspersoneel op de Staats-
school is onhoudbaar.
Wat nood, dus zou men zeggen. Herstel die grieven èn verbeter
dat onderwijs ! Immers, dan komt de nieuwe wet onder aller geju-
bel tot stand.
Doch zie, in den raad der Liberalisten is anders besloten.
Uw eisch wijzen ze op hardvochtigen toon af: alleen hun eisch
zal worden ingewilligd.
Voor uw klacht geen gehoor. Al veel, zoo men u nog laat, wat
ü'te kwader ure gegund werd!
Zoo er schoolwetherziening komt, dan mag aan de vrije school
geen stroospier worden toegegeven, en mag het alleeti een wgzi-
ging tot verbetering van de concurreerende Staatsschool zijn.
Kunnen, mogen de voorstanders der vrije school daartoe medewerken?
Natuurlijk, neen!
25
Grif geven we toe, dat het salaris der onderwijzers te laag,
hun personeel te klein is, dat hun intellectueel gehalte eer rijzen
dan dalen moet, en, mits er billijkheid ware, zou niets ons liever
zijn, dan de Staatsschool in dit opzicht te verbeteren.
Zoolang de Staatsschool, krachteiis ons vigeerend stelsel, onmis-
baar is, wenschen we niet dat zé slecht zij.
Maar let wel, de Staatsschool te dien opzichte verbeteren, zonder
dat u herstelling van gi-ieven worde geschonken, wat is het anders, dan
willens en wetens het doodconnis teekenen der vrije school?
Immers: lo. dat meerdere geld voor de Staatsschool zullen de
neutralisten niet zelf, maar uit de schatkist, dus ook uit uw beurs,
betalen.
Dat meerdere gaat van' uw bijdragen voor de vrije school af.
2o. Als de trkctementen en het personeel op de Staatsschool
worden uitgebreid, 'jnoet gij dezelfde uitbreiding geven aan uw school,
of ge ligt bij uw concurrentie onder.
Dat meerdere zult ge geheel te betalen hebben uit een beurs,
waar minder is.
3o. Als de Staatsschool een 300 onderwijzers meer trekt, zal
het beschikbaar personeel voor u al minder worden, en ge ten leste
verplicht zijn, uw school te sluiten, uit gebrek aan onderwijzers.
Concurrentie is als de weegschaal.
Tenzij een verzwaring van gewicht in de schaal links met een
evenredige bijvoeging in de schaal rechts gepaard gaat, is het even-
wicht verbroken en zwikt de evenaar door.
De eisch der Liberalen, dat de Staatsschool voortreffelijker worde
op gemeene kosten, zonder dat op onze g?-ieven zal worden gelet, her-
innert aan de Rehabeam's tactiek: Mijn vader heeft u met geselen
gekastyd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.
Tot zulk een wetswijziging, op zulke conditiën mede te werken,
ware meer dan onnoozel, ware ontrouw aan eigen zaak.
De opening der loopgraven.
Reeds bij het optreden van het tegenwoordig Ministerie was te
voOi'zien, dat het zijn pijnlijkst probleem zon vinden in zijn ver-
houding tot de Eerste Kamer. *
De partij van het gevallen Kabinet is in de Tweede Kamer
slechts een enkel lid boven de volstrekte meerderheid sterk en
door haar verleden ontzenuwd en verzwakt.
Maar anders staat het aan de overzij van het Binnenhof.
In de Eerste Kamer is de liberale partij, van den ouden stempel,
niet slechts heerschende, maar oppermachtig. De enkele leden, die
tegen haar streven zich verzetten, staan op zich zelf, zijn weiaigen
in aantal en missen elk staatkundig prestige.
Gesteld dus al, dat het ons tegenwoordig Kabinet gelukte, aan
den lastigen aandrang der liberale hoeren in do Tweede Kamer
26
met goed gevolg het hoofd te bieden, hiermee is nog niets ge-
wonnen ; de Eerste Kamer, lange jaren schier niet meegeteldj zal
tegenover dit Kabinet van zich doen spreken, en, meer dan onze
Ministers lief is, een hof van appèl worden voor de niet-ontvafi-
keiijk verklaarde eischen van de liberale party in de Tweede.--
Reeds bij het adres van antwoord vertoonde zich dit opmerke-
lijk verschijnsel.
Ze sprong voor de moderne secteschool in de bres'met een vast-
beradenheid en wilskracht, die zeldzaam afstak bij haar vroegere
lethargie. ^
Spelend, gelijk alleen hij dat kan, zocht de Minister Heemskerk
dat scherp protest te neutraliseeren, door de coraische voorstelling,
alsof de toenmalige verklaring niet aan het adres van den Minister,
maar aan de Tweede Kamer ware gericht geweest.
Slecht bekwam hem die ironie.
Nauwlijks toch waren de beraadslagingen over de Staatsbegroo-
ting in de Eerste Kamer geopend, of hetzelfde protest, nogmaals
verscherpt en verduidelijkt, werd op de stelligste manier, nu zon-
der uitweg tot ironie over te laten, herhaald.
De poging van den Minister om zich nogmaals met een » praatje"
uit het gedrang te redden, mocht niet baten.
Ze gaf der liberale oppositie slechts aanleiding, om in nog krasser
en beslister termen haar wil aan het Kabinet te dicteerea en, op
straffe van ongenade, gehoorzaming van haar decreeten te eischen.
Zelfs een bij uitnemendheid ware opmerking van den Minister
Heemskerk prikkelde slechts tot feller verzet.
Men had vooral op het gevaar der * uiterste richtingen'^ gewezen.
Maar van het juiste midden, veroorloofde de Minister zich hier-
tegen de opmerking, dat ook de Modernen zulk een uiterste rich-
ting vormden.
En wat antwoordde de oppositie hierop?
Dat ze met haar verdict tegen de uiterste richtingen allerminst
vonnis tegen de Modernen sloeg, daar immers voor haar Staats-
school van de Modernen niets te vreezen, eer alles te hopen was.
Verdediging en dupliek wedijveren in juistheid.
De Modernen vormen in beslister zin nog dan eenige andere
fractie een uiterste richting; en toch, tegen die uiterste richting
keeren de voorstanders der Staatsschool zich niet.
Hoe zouden ze ook? *
De secteschool van het Modernisme verloor met het afsugden van
de uiterste richting, die men Modernen noemt, haar hechtsten steun.
Uitlokkend is de positie van het Kabinet-Heemskerk tegenover
znlk een Eerste Kamer stellig niet.
Het mist tegenover de aaneengesloten meerderheid van de Ka-
mer, die uit de » hoogst aangeslagenen" gekozen werd, elk middel
tot verweer.
Dat verweer ware ongetwijfeld te vinden in het proclameeren van
een vaste, welgewikte overtuiging, die van alle dobberen en lavee-
ren, van plooien en schipperen warsch, vooruit toonde waar men
27
heen stuurde, en door zedelijk prestige de numerieke meerderheid
brak.
In stee- daarvan sloot het Ministerie van meet af het vizier en
maakte, achter zijn schild teruggetrokken, zijn eigen gestalte hal-
verwege onzichtbaar.
Zóo kan men administreer en, maar regeeren niet.
De tijd der halfslachtigheden en der evenaarspolitiek is voorbij.
Slechts door toevallige omstandigheden kan het gebeuren, dat men
een pogenblik den indruk ontvangt, alsof de strijd der beginselen
gestaakt ware. Maar wie niet willens blind is voor de worsteling
der geesten, die op elk levensterrein is aangebonden, weet, dat wat
men vreesachtig en laatdunkend als uiterste richtingen zoekt te
brandmerken, de richtingen zijn, waarin de geesten zich al meer
deelen en tusschen wie het pleit moet worden beslecht.
Daarvoor de oogen te sluiten en zich, misleid door de fusie der
partijen, terug te droomen naar. de dagen van vijftig, toen de be-
ginselen nog niet met den scherpen kant der wig in de voegen
van het maatschappelijk gebouw waren gedrongen, verraadt gebrek
aan doorzicht en volslagen gemis aan politieken ernst.
Vooral tegenover een lichaam als de Eerste Kamer, die nooit een
zedelijken wortel in ons nationale leven sloeg, kon een Kabinet,
dat zich tot de politieke hoogte van onzen tijd wist te verheffen,
krachtig en onverwinlijk staan.
Door een politiek van het juiste midden te volgen, geeft men
juist aan zulk een verouderd Staatslichaam een beteekenis en veer-
kracht, die het in eigen boezem mist, en door zgn vitium origines
nooit in ons politiek leven bezat.
De vlieg die des Apotlielcers zalf stinkende maakt.
Bij het jongste Kamerdebat zijn, op de beden kelijkste wijze, de
gedachten uit veler hart openbaar geworden.
Er is in de Staten-Generaal van » Verdrukking" gesproken, niet
om ze te brandmerken, tegen te staan, onmogelijk te maken, maar
in goedkeurenden, althans onvermijdelijken, ten deele aanbevelen-
den zin.
» Verdrukking''' is het Heerscherswoord, dat een man in ons vrjje
Holland schrijven durft in de banier der Liberale partij!
*I)an moeten de minderheden maar onderdrukt worden!" aldus werd
het ongelooflijk besluit geformuleerd.
Die zoo sprak was een man, meester over zijn taal als weinigen,
wien nooit een woord, laat staan zulk een woord bij vergissing
ontvalt; de schrik der gladiatoren, by wien elke spierbeweging
van het woord berelcend is, die niets zegt of hij wil het gezegd
hebben, en om het te zeggen nooit een woord ongebruikt laat
dat beter dan het gebruikte zgn gedachte vertolken zou.
Leg dus vrij de beide termen op de goudschaal.
Bruto en netto gewicht is bij zulk een spreker één.
28
Ferdrukking des noods der mindej-keden/
Toch gevoelde zelfs de heer Kappeyne van de Coppello, dat zulk
een woord kans liep, als te ongelooflijk, niet in vollen ernst' te
worden opgevat. ^
Ijlings voegde de vaardige spreker daarom een uitlegging aan
zijn bedreiging toe, om waarborg te bieden tegen misverstand.
Hij wist door wien hij wilde verstaan worden en koos bijbeltaal.
Dan moeten de minderheden maar onderdrukt worden, want
dan zijn zij de vlieg die des apotkekers zalf stinkende maakt.
Kappeyne is ook in de Schrift thuis. Denk aan zijn opmerking over
het eschatologisch karakter van Jacobus' Zendbrief.
Hij wist dus wel, dat de Prediker spreekt van een doode vlieg,
die 's apothekers's zalf doet zwellen en stinken.
Maar dat » doode" liet hij weg.
Immers bij de doodo vlieg waren de vingerkneep overbodig, die
het overdrukken der minderheden" symboliseeren moest.
Zooverre gaat, wat wilt ge, de minachting of de verblinding
zelfs, dat men zijn plan tot onderdrukking, in stee van het te
bemantelen, in al zijn schrilheid voor de ooren van zijn tegen-
stander uitroept.
Zelfs een Napoleon begreep, juist ter vestiging van zijn tyrannie
over de volkeu, de klank der vrijheid in de hoogste tonen te
moeten uitspelen.
Ook dit keurt men tegenover de minderheden van het Neder-
landsche volk onnoodig oponthoud, een weelde, die men sparen kan.
Zeker van zijn overwicht en overmacht, speelt men het spel
van de spin met de vlieg.
Zelfs prikkelt men u door het krasste woord tot tegenstand om
straks zich met het breken van dien tegenstand te vermaken.
Ter verantwoording geroepen, heeft de heer Kappeyne niet ge-
schroomd het luide te verklaren:
//Liever geen minister; maar kon iets mij bewegen om mijn
rust prijs te geven voor de portefeuille, het zou zijn de lust om
dien tegenstand eens te breken !"
Men zegt, dat grootsche historische figuren door een onbewust
assimilatie-vermogen, sympathetische doublures van hun eigen
karakter vormen.
Bezit ook Prins Bismarck die magische kracht?
En de liberalistische pei^?
Hoor de N. Rotterdamsche. Reeds nu schetterende fanfares
om Achilles' terugkeer in de slagorde met uitbundig gejuich te
begroeten.
Ook zij herhaalt: dat de minderheden moeten buigen voor de
meerderheid.
Van het //Beloofde land" gewaagde Kappeyne onlangs.
Israël dacht aan dat «Beloofde land,', toen het bij de tichel-
ovens van Pitom en Raamses verkwijnde.
Riep wellicht het Farontisch karakter van het program de beeld-
spraak van Kanaan voor zijn geest?
29
Vergete hij dan ook den tusschenschakel van het historisch be-
drijf niet, toen paarden en ruiters verzwolgen in de diepte en de
hard geplaagde, fel verdrukte minderheid door 's Heeren ar in werd
verlost.
Het onschuldig Lam.
Kent men in den kring onzer lezers den ongex'oepen steller van
het eerste volgnummer der moderne Plakaten?
Zijn beeld is anders licht gegrepen!
Hij gaf het u zelf.
Kappeyne noemde zich in de zitting van 9 December r>een
onschuldig Lam."
Wie toch publiek, èn land, èn Kamer derwijs op het dwaalspoor bracht?
Een indruk van ontembare kracht, van voor niets terugdein-
zenden moed, wat wil men, van een snuivend, stampvoetend ros,
of van een bruUendeu, manenschuddenden leeuw, had men ont-
vangen. .... en zie , er was de teerheid van het lam , schier de
zachtheid der duive.
Misschien zal zoo verrassende autodaguérreotype een toekomstig
zoöloog op den inval kunnen brengen, of Neêrlands veestapel in
het jaar des Heeren 1874 ook lammeren met hoorntjes teelde,
lammekens , die duchtig stooten kunnen , — ons ligt in die zelf-
bekentenis waarheid.
Kappeyne is een onzer uitmuntendste Kamerleden.
Diep als weinigen huist hem het gevoel voor recht en voor
wat billijk is in de borst.
Zyn kennis slaat haar fundamenten zeldzaam ver in lengte en
in breedte uit. Er is in haar soliditeit, gepaard aan nauwkeurig-
heid. Zijns is een geest, die tegelijk het kleine en het groote om-
vat. Hij heeft een oog voor het bosch en voor den boom.
Meer nog.
Die kennis kent geen karigheid.
Hij vreest niet, als het corps halfweters, dat een aalmoes aan
den minkuudige hem verarmen zal.
Zijn schat van geleerdheid is een goudmijn , waarin hij ieder
hulpbehoevende vrij delven laat. Die mijn put men toch niet uit.
Verre van u te weren, biedt hij u zelf ter ontginning van nieuwe
goudaderen de gewillige, behulpzame hand. ^
Er is in Kappeyne's natuur metterdaad een goedhai'tigheid, die
soms naar het weeke zweemt.
Wie nam tot hem zijn toevlucht, zonder dat hij geholpen werd?
Wie sloop in zijn tente en kreeg niet een hart onder den riem ?
Tegen kleine tyraunen kan hij het opnemen voor den verdrukte.
Geniepige kwellerij kan hij geeselen tot ze druipstaartend in
haar hoek kruipt.
Zóó de innerlijke onwaarheid van onze Schoolwet, die onder het
mom van neutraliteit, van Christelijk vernis glinsterend, propo-
ganda drijft voor moderne ideën.
30
Zóó de tyrauny der kleine kerkdespoten. Wee hunner, als Kap-
peyne voor de mala fide mishandelden pleit !
We gaan nog verder.
Kappeyne heeft een v?ysgeerigen blik, die hem een deel vatn
waarheid, ook in ons streven huldigen doet. ' .
Er is iets ridderlijks in zijn aard.
Niet hij zal een steentje werpen door het glasvenster op den
Korten Vijverberg.
Ook Groen van Prinsterer beitelt hij een nis in zijn pantheon.
Op gevaar af van de ongenade zyner partijkameraden te beloopen,
pluist hij met kennelijk genot de vezels uiteen van het rag, dat
men contrat social noemde.
Het dogma van het individualisme keurt hij even valsch, onzinnig
en onredelijk als Groen.
Zoover waagt hy zich, dat hij den Goudschen afgevaardigde
toegeeft: mits voor den Staat zekerheid besta, dat het volksonder-
wijs degelijk zij, is elk stelsel mij goed.
Virtus et in hoste laudauda !
»Ding op het uitnemende, ook in uw felsten wederpartij der,
nooit af!"
Die spreuk gedachtig, wilden we eere geven aan zijn kennis,
aan zyn hart, aan zijn karakter ; een eerepenning voor den plak-
kaatschrijver munten, óók uit de gewaagde ironie van het ■» onschul-
dig lam.''''
Hij is ons een der klassiekste ornamenten van de Staten-Generaal.
Een wijsgeer, met wien debat over beginselen ; een debater,
met wien, zonder beduchtheid voor schending van krijgsraanseer,
een lansstoot in het open vizier te wagen is.
Er zijn er niet velen, die als hij, door de staketsels heen, naar
de kern der dingen grijpen, en aldus ten schild en rondas zijn
tegen de in slijk gedoopte pijlen van de nijdige zielloozé sleur.
» Vroom" noemden onze middeneeuwsche ridders zulk een wakker
kameraad.
Een » vroom" krijgsknecht! beduidde niet een godyruchtigen
biddp.r, maar een onweerstaanbaren ridder. Niet wie godvreezend,
maar wie dapper was, heette vroom.
In dien zin ■tvroorn'' is Kappeyne; dat ieder het toesterame.
Hoe dan aan zulk een vroomheid zich zooveel hilterheid paren kan ?
Hij stelde zelf het probleem ; Bitter en Vroo^i !
Tastend naar een oplossing sprak hij van een » Satan, die zich
hult in een lichtgewaad der Engelen."
Wij wenschen kalmer te blijven.
Meer in de beeldspraak van het lam.
Ook, als Kappeyne zelf, is de Schrifttaai :
»Er zijn er die in de lammervacht tot u komen, maar van
binnen zijn ze grijpende wolven!"
Dit passen we niet op den Haarlemschen afgevaardigde toe. We
eiteeren slechts. Allicht brengt het ons op het spoor!
31
Den beste bedervend!
Kappeyue, allicht de schranderste kop, verlokt tot het apostolaat
der ergerlijkste dwingelandij !
Dit schijnbare raadsel lost zich op, indien men let op d,e drijfkracht,
het verleidelijk karakter en de schijnwaarheidy^m het stelsel der Revolutie.
Over elk dezer drie een vluchtige opmerking.
1. De divina comoedia speelt slechts in het leven der dóórden-
kende, alomvattende geesten. De lagere naturen wagen geen tocht
.naar il Inferno. Er wordt denkkracht, moed en geestesadel ge-
eischt om streng logisch, onverbiddelijk consequent te zijn.
Duizenden bij duizen-den spinnen aan den draad der Revolutie,
zonder ooit haar ergelijke natuur in het oog te vatten, vaak met
bet oprechtst protest tegen haar gruwelijk wezen op de lippen.
Dat zyn de geesten van lagere orde!
Een stelsel als dat der Revolutie is hun te groot, te kolossaal.
Één der zuilengangen, een drietal kameren, hoogstens een enkele
verdieping doorloopen ze , maar die eindelooze zalen, die altijd kron-
kelende trappen, die duizelende hoogten, die donkere keldergangen —
daar durven ze niet aan. Nauwlijks vermoeden ze, wat klein on-
merkbaar stukske, 'tgeen ze zagen, vormt in het groot geheel!
Niet alzoo een man als Kappeyne!
Voor zijn geest geen rust eer het geheel doorkruist, het al om-
vat, de laatste consequentie genoten en zijn zoekend peillood ge-
komen is tot de diepte der zee.
Een geest als de zijne, die geen vreeze kent, van schrik niet
weet, voor niets terugdeinst, mint de onwederstaanbare drijf kracht
waarmee een denkbeeld, zoo machtig als de Caesaristische Staats-
idée zijn adepten voortstuwt tot het uiterste van volksoverheersching
en door niets beperkte tyrannie.
De adelaar was in het keizerlijk Rome, was voor Caesar Napoleon,
is nog voor Europa's keizerrijken het symbool dier Staatsalmacht.
Èn Rusland, èn Oostenrijk, èn Duitschland kozen den adelaar in
hun blazoen.
Natuurlijk! Of is niet de adelaarsblik, die alle gangen des lichts
doovgluurt, het strenge beeld der ijzeren, niets ontziende consequentie?
2. Te lichter kon dit een uitnemende als Kappeyne verlokken,
wijl het stelsel der Staatsalmacht misleidend aantrekkelijk is.
Het draagt een verleidelijk karakter. ^
Niet het vertrappen, maar het zegenen der volken is bij die
Staatsalmacht doel.
De volken klagen, de natiën verkwijnen, traag is heur ontwik-
keling, flets heur bloei!
Wat, indien een sterke hand die natiën tot het goede dwingen, des
noods met geweld in de baan van ontwikkeling en volksgeluk drijven kon!
Indien ijzeren wilskracht, door den arm van den Staat gesteund,
de booze geesten binden kon, die den volkszin bederven, -Vvegne-
men het struikelblok, dat het voortschrijden met vasten tred be-
lemmert, moest het, ten spijt van de machten der duisternis, de
32 '
natiën ondanks haar onaandoenlijkheid, kunnen uitdrijven naar het
volle zuivere licht !
Begrijpt ge niet, dat het misleiden, dat het een oogenblik schoon
kan schijnen, voor een korte wijle het volk den voet op den n^k
te zetten, wetend dat het straks, door u gered en rijk getnSftikt,
u danken en loven zal dat ge dien hardvochtigen moed helit-gehad.
Uw volk is krank.
Zie, in uw hand is een kostelijke zalf.
Die zalf zal de wonde genezen.
Die vlieg. . . .
Maar, zeg zelf, raag dan om die vlieg uw kostelijke artsenij
bedorven worden? Wie aarzelt nog? De wonde uws volks moet
geheeld, en met geestdrift en uit volle overtuiging immers wrijft
ge die hinderlijke, die verdoolde, die albed<n-vende vlieg tnsschen
uw vingeren dood ?
3. Wat erger nog misleidt: er is aan de apotheose van den
Staat een ware zijde, en niet het minst door die schijnwaarheid
boeit het stelsel van Staatsalmaeht den sterken geest.
Er moet iets boven het individu, boven alles zijn, dat het thatis
levend geslacht met de komende geslachten verbindt.
De behoefte aan dat iets ligt op den bodem van ons hart;
spreekt te sterker naarmate men langer jaren op den vrijen wil,
als op de punt eener naald, het lot der natiën wentelen liet : en
dringt zich 't sterkst juist op aan machtige geesten, die, hnn meer-
dere vruchteloos om zich heen zoekend, en toch voor hun even-
wicht dat meerdere niet kunnende missen, niet rusten eer ze dat
iets, dat boren alles is, grepen, om het te dienen.
Betreed nu het terrein des Geloofs, en die Meerdere ontdekt zich
u, en Hij, die boven alles en alle geslachten en natiën Heer is, ver-
vult u dien dorst van het hai't, die leegte van uw geest, herstelt
het evenwicht in uw natuur en karakter.
Hem te dienen is nog opheffing en verhooging voor den edelsten,
machtigsten geest.
Maar ook, bleef Hij schuil voor het zielsoog, dan moet dat iets
boren alles wel in het machtigste dat op de aarde, is gezocht
worden, en waarin concentreert zich het denkbeeld van macht en
grootheid op aarde sterker, dan in den allen dwingenden Staat ?
Eerst in de aanbidding van een machtiger, kan de sterke geest
rusten. En daarom of voor den levenden God op de knieën, óf
de apotheose van den ^aat!
Nu wanc niemand, dat hiermee oordeel zou geveld zijn over
Kappeyne's innerlijk leven.
Dat ware in het publiek debat contrabande.
Over iemands persoonlijke vroomheid in het publiek te spreken,
overkomt den man van ernst niet, ontsiert de pers.
Slechts het staatkundig stelsel van den Volksvertegenxooordiger
brachten we ter toetse.
In dat stelsel nu vernamen we niets van den Al machtigen God,
veel van ^^x\ grenzeloos machtigen, d. i. absoluten Staat,
^
DE SCHERPE RESOLUTIE '
EN
IET DECRETÜM HORRIRILE.
(OVERGEDRUKT UIT „DE STANDAARD.")
.A*^
AMSTEEDAM, J. H. KRUYT.
1875.
0 #•
Het rechtsomkeert der Liberalen in de Schoolkwestie.
Het Liberalisme- beeft nog altijd geen wortel in het hart van
ons volk geschoten. Dit verdriet den Apostelen dezer leer, en ze
misbruiken . daarom het kiesrecht der bezittende klasse om door een
vermomde Staatskerk (want dat is onze tegenwoordige volksschool)
het opkomend geslacht te stempelen met hun geestesmerk.
Indien » Clericaal" de min eervolle naam is voor een iegelijk die,
't zij direct of indirect, door dwang aoderen in wil prenten wat
hem waarheid dunkt en dies in zijn oog de waarheid is, dan zijn
de drijvers onzer openbare volksschool metterdaad de onverbeter-
lijkste Clericalen.
Clericaal komt van Clerus af en » Clerus" noemde men de klasse
der geestelijken, die beweerden dat zij alleen het wisten en aan
de rest niet anders overschoot dan van hen te leeren hoe het was.
En nu, lieten onze Liberalen zich niet gelijke hooghartige indee-
ling van de natie in een Clerusstand, die het wist, en een leeken-
stand, die geen recht van meespreken had, ten laste komen?
Ze spreken Hollandsch en gebruikten daarom geen Latijnschen
term, maar wat is hun udenkend deel der natie" anders dan een
clerus redivivus, een weer in het leven geroepen club van geprivi-
ligieerde deskundigen, die op al wat hun dogmatiek niet blindelings
naspreekt, uit de hoogte neerzien.
Wie eertijds anders dorst denken dan de clerus dacht, schold
men een ketter. Deze nieuw-módische clerus heeft het brandmerk
uitgedacht van lichtschuwen domper en confessioneelen duisterling,
kweeker van sectehaat en onverdraagzaamheid, eerizijdige, bekrom-
pen mensch; scheldwoorden gemeenlijk u uit geen andere oorzaak
naar het hoofd geworpen, dan omdat ge u veroorlooft een eigen
opinie te hebben, de zon niet aanbidt die opgaat, en onderwerping
van consciëntie en denken weigert aan de partij-tyrannie der libe-
ralistische orthodoxie.
Te erger Clericalisme schuilt hierin, wijl ook deze geestelijke hee-
ren, gelyk eertijds de Christelijke Kerk in den tijd harer afdwaling,
den Staat aan zich onderwerpen willen; eischeu dat de Staat het
orgaan zal worden, om hun geloofsleer aan het volk op te drin-
gen j anderen op indirecte wijs de vrije uiting der consciëntie be-
letten; met don sterken arm van den Staat zelfs in bet heiligdom
van het hulselyk leven dringen, om scheiding te maken tussohen
de moeder en haar kind, en dat alles kronen door het kunstig steU
sel, dat ze hebben uitgedacht, om den tienden penning van, hun
tegenstanders te heffen ter wapening van de legermacht, waarmee
ze hun opzet willen doorvoeren.
Hoe op en top clericaal, arcM-clericsiSil in merg en boen, zou-
den de Pranschen zeggen, deze geestelijke leidslieden zonder ton-
suur zijn, bleek wel nooit sterker dan in het rechtsomkeert, dat
op het eind des vorigen jaars in hun gelederen gecommandeerd is.
Nog heugt het een ieder, hoe de organen die het woord dezer
partij spreken, er lust in hadden ons een » kudde schapen," » gedwee
napraters," »mechanieke automaten" te schelden, als we in den
engen hoek, waarin ze ons hebbeu teruggedrongen, een evolutie
die op dertig graden berekend was, op twintig graden inkrompen.
Dan heette het: Zeg dezen lieden, dat ze heden zwart en morgen
wit steunen, en beide malen zijt ge vooruit van de stipte nako-
ming uwer dagorders zeker.
We hebben ons dat laten gezeggen. Als het onzen Liberalisten
niet genoeg ia, dank zij het kunstig raderwerk dat ze in de Staats-
machine plaatsen, om heer en meester in ons land te spelen, en
den euvelen moed nog daarbij voegen, om dat deel der natie, welks
geestesrechten ze schonden, te honen en te smaden in hun ver-
drukking, dan gunt men hun, wien dit gevalt, zoo onedel tijdver-
drijf, laat ze geworden, appelleerend op een toekomst, die zij het
ook spade, zulk een misbruik van overmacht oordeelen zal.
Maar dit staat vast. Als ooit op eenige partij de benaming van
een » kudde schapen'' toepasselijk was, dan thans op de Liberale
partij na haar rechtsomkeert in de Schoolquaestie.
De heer Kerdijk, die als vleugel-adjudant nog kortelings naar alle
hoeken der linie snelde om het veranderde commando over te bren-
gen, kan zelfs in zijn tijdschrift zeker gevoel van verbazing niet on-
derdrukken over de ongelooflijke volgzaamheid, waarmee dat rechts-
omkeert tot stand kwam.
Wat men nu beoogt, beval en verkreeg, hij kan het zelf niet ver-
zwijgen, wekte nog kort geleden bij het enkele hooren den felsten
weerzin in alle rangen van het Liberalistisch legioen. De overijlde
en onvoorzichtige heer Moens, eertijds modern predikant, die het
eerst in 's Lands RaadzaaT dat mot cV ordre noemen dcn^t, ontving
van links en rechts duchtige terechtwijzing, werd vau alle kanten
op de vingers getikt en maar al te gevoelig herinnerd aan de or-
thodoxe formule der Liberalistische dogmatiek.
Orthodox heette opzichtens onze schoolwet destijds in liberale
kringen het Pilatuswoord : Wat ik geschreven' heb, dat heb ik geschre-
ven. Aan het hout, waaraan men in 1857 de Christelijke opvoe-
ding onzer natie gekruisigd had, mocht gestooten noch geraakt wor-
den. Het was, en zóó zou het blijven.
Die wet van '57 was het puik van alle legislatieve producten,
die sinds jaren in den tuin van onze hooge Staatscolleges geteeld
*5
waren. Die wet van '57 was een modelwet. Men stond er zelf
verbaasd -over, dat men zulk een meesterstuk had tot stand gebracht.
Geen twijfel of die wet zou het doen. Als pauacé alle wonden der
natie heelen, een echten talisman gelijk, het nationale leven voor
de booze pijlen der Christelijke dweepers ontrefbaar maken. Welk
een geslacht zou men onder die wet niet zien opgroeien ! Nog een^
weinig tijds en het zou uit zijn met onze malaise; met ons ach-
terstaan bij andere natiën ; met onze nationale middelmatigheid schier
■ op elk gebied. Er was iets van afgodische vereering in den eer-
bied, waarmee men van die schoolwet eprak. Het zweemde naar
Fetisch-dienst, gelijk Heemskerk niet kwaad het betitehle. Noli me
tangere. J-Ik ben een kruitje roer-me-niet" werd in goed zwart let-
terschrift als paraaph aan elk harer artikelen toegevoegd. Die wet
was onverbeterlijk,, weet ge. Wie het anders zei, wist het net!
Leve de schoolwet! Aan haar' zal geen tittel of jota veranderd wior-
den ! Wie. betweter op dit stuk wou zijn, wierp men na kort recht
ter synagoge uit. Dat liedeke moest men meezingen, of het Liberalis"
tisch veemgericht gaf xx la mort sans phï'ase..
En thans
Schrijf van al wat we daar neerschreven vlak het tegendeel, het
averechts omgekeerde, bij elk artikel het contrarie van dien, en
uw kennis van de tegenwoordige opstelling der liniën is volkomen.
Voo7- waar men eertijds tegm\ ^e^<?«- waar men eertijds yoor waS;
als ellendig en onhoudbaar afkeuren, wat men vroeger als het nee
plus ultra van diepzinnige Staatsmanswijsheid ten hemel toe verhief,
bres schieten en storm loopen tegen den muur, waai-achter men
zich eertijds als eeu ander China had opgesloten ; en uit de schier
onuitsprekelijke gebrekkigheid van wat men nog kortelings als on-
overtreffelijk, te uitnemend om verwijt of smet te dulden, schier
in episeben stijl bezongen had, tot ijlings raadschaffen, voetstoots
handelen en zóó zóó doorzetten, te concludeeren, — ziedaar het stand-
punt, waarop het plotseling rechtsomkeert onze school wet-clericalen
gebracht heeft.
Het Faraös antwoord.
De beeldspi-aak van Exodus is in onze politieke wereld aan de
orde. Sprak Mr. Kappeyne van de Coppello niet van den tocht
naar het beloofde land, als een reis door de woestijn, en heeft niet
Mr. Messchert van Vollenboven ons aan de wetgeving op den Sinaï
en de vleeschpotten van Egypte herinnerd ?
Dit is geen toevalligheid. Ónze toestanden zijn op weg om maar
al te wel op de toenmalige staatkundige en maatschappelijke ver-
houdingen te gaan gelijken, dan dat onze taal niet aan het' toen
gebeurde haar beelden ontleenen zou. De oude geest die weleer iu
de raadzalen van Egypte's koning tot hoovaardij vervoerde, spreekt
ook nu weer: »Wie is die Jehovah, dat ik zijn stem gehoorzamen
zou om Israël te laten trekken ? Ik ken den Heere niet en zal Is-
raël niet laten trekken." En ook nu zijn het weer de belijders, van
dien God Abrahams, Izaaks en Jacobs, die met geen andei-^ vraag
tot den machthebbende kwamen, dan dat ze het gelootsoffer aan
dien God mogen toewijden: hier de harten hunner kinderen. ."
Het kan daarom niemand, en allerminst de woordvoerders van
ons Liberalisme, verwonderen, dat we, op onze beurt in Exodus'
geschiedrol naar een teekenend beeld voor de zich" aan ons op-
dringende gedachte om ziende, het nieuwe legercommando, dat
onlangs in hun slagorde is uitgegaan niet beter meenen te kunnen
kenschetsen, dan als een Faraos- antwoord op de bede, het beklag
en den conscientiekreet van het Christelijk deel der natie.
Er was een levensteeken onder de voorstanders van het vrije
onderwijs. Na lange voorbereiding een kleine triomf, Blijkbare ver-
meerdering althans van onze geestverwanten bij de stembus.
Dat mocht niet gedoogd !
„Zie, dus spraken de Egyptische raadslieden, dezes volks is ai-
reede te veel. Hoe nu, zoudt ge hen doen rusten van hun lasten?"
,,En ten zelven dage ging het woord uit onder de aandrijvers onder
het volk en deszelfs ambtlieden, zeggende : Verhard den dienst de-
zer lieden, want zij gaan ledig. Daarom roepen zij, zeggende :
Laat ons onzen God offeren."
»Men verzware den dienst over deze mannen, dat ze daaraan te
doen hebben en zich niet vergapen op leugenachtige woorden !"
Een recht was gevraagd. Verergering van onrecht is de bedrei-
ging, waarmee men ons antwoordt.
Een reckt. Het recht dat aan Israël in Egypte, dat aan elk vrij-
geboren man, dat aan eiken mensch toekomt, en niet dan door
dwingelandij hem kan verkort of ontzegd worden ; het recht, om
met zijn kinderen God te dienen naar de inspraak van zijn hart.
Te dienen, niet slechts in de ure des gebeds of bij den eeredienst
maar naar den eisch van alle ware vroomheid, in zijn leven zelf,
in al zijn levensbetrekkingen, bij de heilige taak der opvoeding
allermeest.
En wat bood men ons ?
Lange jaren niets.
Eerst hield men zich, als vorstond men ons niet. Dat was ideo-
logentaal, dweepziek gekeuvel, reactionair bedrijf, onbekendheid met
de eerste eischen van* ons nieuwe Staatsrecht, een stoken van
twist en tweedracht, misbruik van heilige termen ter bereiking
van doeleinden, die het licht niet mochten zien. Kerkelijke deSpo-
tie lag in het hart: de roep om staatkundige vrijheid op 'de lippen !
Zoo wilde men onze klacht eerst doodzwijgea, toen door spot
ontwapenen, ten slotte tei'zij zetten met een hooghartige machtspreuk.
Hoe we ook riepen en klaagden, men bleef onvermurwbaar, on-
verbiddelijk. Wie zou ook vergen kunnen, dat ter wille van zulk
een nauw noembaar belang als de consciëntievrijheid, een zoo on-
overtreffelijke modelwet als onze schoolordinantie van '57 werd
herzien !
Harde jaren hebben we^ onder dit liefdeloos stelsel, door partij-
tyrannie tegenover onze klacht gesteld, met onze kleine nood-
scholen doorleefd. Onedelmoedig bejegend te worden doet pijn.
Het grieft, al uw beste pogineen door een onverbreekbare
overmacht te zien verijdelen. Het had iets van het.stukschuren
van den kop tegen de ijzeren traliën van de kooi, waarin men ons
opsloot.
Had men niet mogen verwachten dat het volhouden van zulk
een bijna wanhopige worsteling, tegen de ongunst der omstandig-
. heden, ten laatste zelfs onze Liberalistische landgenooten verteederd,
hen van den ernst van ons streven overtuigd, en tot deernis met
zulk een onhoudbaren ■ toestand zou gebracht hebben ? We waren
toch hun landgenooten, geen vreemde indringers ! Het stond toch
aan hen, de toekenning van ons recht te voorzien van zoo hechte
waarborgen, dat tot verkorting van hun eigen recht de mogelijk-
heid zelfs werd afgesneden. Bij het gevaar dat onze nationaliteit
bedreigt, moest toch het wegnemen van zoo ergerlijken twistappel
ook hun iets waard zijn !
Doch neen.
De aanschouwing van anderer leed kan of tot deernis stemmen,
of tot overmoed prikkelen, en ons Nederlandsch Liberalisme gaf
aan het laatste de voorkeur.
Iets, ook maar het geringste, u toegeven, dus luidde hun ant-
woord, dat nooit! Zeg hun aan, aldus sprak Farao tot de aan-
drijvers des volks : ik zal dezen lieden' geen stroo geven. En niet
anders werd in de raadslagen onzer Liberalisten besloten. Zelfs
de geringste beuzeling niet, geen stroospier geeft men ons toe.
Erger nog!
»Men moet met deze drijvers eens voor goed afrekenen, en niet
parlemonteeren," roept een invloedrijk man uit, en alle zingen hem
in choor na: Dien weg moet het op! We zijn nog te lankmoedig,
nog te toegeeflijk, nog te inschikkelijk geweest ! Was hun druk
zóó hard, als men voorgeeft, ze zouden dat agiteeren wel staan la-
ten ! Over tekort aan vrijheid klagen ze. We schonken hun nog te veel.
Aldus wordt de veerkracht, die we ontwikkelden, als bewijs van
schuld tegen ons gekeerd. Dat men ons recht verkortte, was weinig,
ook de klacht over onrecht moet, door verharding van druk, op
onze lippen gesnaoord. Als we niet meer klagen, omdat we ons
niet meer roeren biinnen, zal in een stilte als d^s grafs de zede-
lijke (?) triomf van dit liberalistische dwangsysteem in algemeene
volkstevredenheid gevierd worden.
Zoo bracht de Faraos geest van het stelsel van zelf tot het
Faraos antwoord op ons rusteloos klagen.
Gij woudt verlichting van druk ! Ontevredene die ge zijt, ver-
zwaring van druk zal u gegeven worden !
Ons Pithom en Ra'ëmses, de liberalistische Staatsschool, zal, raeê
van uw geld, met uw gedogen, met driedubbelen muur 'worden
omringd!
Is het zoo erg gemeend?
Te goeder trouw zou men ons kunnen vragen, of de schildering,
die we in onze laatste artikelen van het nieuwe Schoolwetprogram
. onzer Liberalen gaven, niet te zwart gekleurd, overdreven voorge-
steld en te scherp geschetst was?
Die vraag kan niet uitblijven.
Wie er aan gewoon is geraakt onze Liberale woordvoerders als
de banierdragers der vrijheid op elk gebied te begroeten; wie, door
hun levensdeun van vrijheid en altijd vrijheid en vrijheid nog
eens verbchalkt, aan hun eerbied ook voor anderer vrijheid, onvoor-
waardelijk geloof sloeg; kortom, wie het onderscheid niet inziet
tusschen de persoonlijke bedoeling van den Liberalistischen partij-
ganger en de logische drijfkracht, die in het systeem huist, voor
welks triomf bij strijdt, — heeft moeite, we begrijpen het volkomen,
om zich in te werken in de gedachte, dat onder zulk een banier,
met zulk een vlag in top, een zoo tyrannieke lading zou worden
binnengeloodst.
Uit de artikelen van onzen vorigen jaargang is dan ook blijk-
baar, dat we aanvankelijk goede hoop hadden, dat het tot dat
uiterste niet komen zou en we zelfs niet geloofden, dat de fractie
Moens-Kerdijk er ooit in slagen zou, haar plannen door te drijven,
tenzij ons tegelijkertijd recht geschiedde op onzen reeds zoo lange
jaren ingestelden eisch.
Voor dat goed vertrouwen bestond aanleiding.
Toen op de bekende vergadering van Schoolverbond dior onze
richting de eisch was gesteld : Nooit schooldwang tenzij het vrije
onderwijs eerst van zijn boeien ontslagen zij ! had men, onder applaus
van het keurcorps onzer schoolwetmannen, het vermoeden zelfs
uitgekreten, alsof verzwaring van onzen druk ooit op den weg van
het Liberalisme kon liggen.
Dat oordeel was door geheel de liberalistische pers toentertijd
beaamd, en op weinig vriendelijke wijze werd een onzer sprekers
door het slijk gesleurd, die voorspeld had, dat Schoolverbond, tenzy
het Schoolplicht met tegemoetkoming aan den Consciëntiekreet
der Christelijke bevolking vereenigde, nooit zou slagen.
Thans reeds leert de uïlkomst hoe juist dit gezien was. »Schoolr
verbond" wordt afgedankt en » Volksonderwijs" neemt zijn plaats
in. Volksonderwijs, dat met slechts Schoolplicht maar, behalve dat,
nog verzwaring van financieelen druk in zijn schild voert.'
Geneigd, om ook van den tegenstander liever het goede te den-
ken, hebben we metterdaad, ter wille van het sterk protest tegen
zulk een toeleg, een tijd lang geloofd, dat de aandrang der radicalen
in onze Liberalen, onverzoenlijke tegenstanders zou blijven vinden;
tenzij ons eerst recht ware geschied.
Eerst in het vorige jaar werd dat vertrouwen op zeer ernstige
wijze geschokt.
9
De Vereeniging » Volksonderwijs", die dusver alleen in de Pro-
vincie Friesland werkte en onder leiders stond, wier naam in bet
Liberale kamp niet zonder bedenkelijk hooldschudden pleegt ge-
noemd te worden, kwam over naar; de hoofdstad en deed haar plan
verluiden om als algemeen Nederlandsche Vereeniging de oplossing
der schoolquaestie te willen beheerschen.
üit de onthullingen van Abed-Nego weet men, dat het laatste
woord van de factie, die deze Vereeniging bezielt, niet minder is
dan: verplicht^ kosteloos Staatsonderwijs voor alle kinderen tusschen het
5e en 1 ie Jaar. D. w. z. opruiming van alle vrije scholen; uitslui-
tende oprichting van Staatsscholen; verplicht schoolbezoek op deze
Staatsinrichtingen ; en het Christelijk Nederland gedwongen om
dubbel en dwars. voor deze scholen te betalen, eerst met zijn geld
en dan met de ziel. zijner kinderen.
Zóó kras en boud schrijft men dit plan nog wel niet aanstonds
in zijn program; ook een program heeft zijn tempo's; maar daar
gaat het heen; eerst bij dien eindpaal zal men ruste vinden; het
systeem krijgt zijn eisch niet, eer dat toppunt van geestelijke
staatstyrannie is bereikt. Denk aan de Faccine-wet. Er is niets
wat de gefanatiseerde Liberalist ter afronding van zijn systeem
niet aandurft.
IJitteraard zou daarom alles afhangen van de ontvangst, die aan
de Friesche Clubbisten bij hun optreden op het nationaal tooneel
zou te beurt vallen!
Hield de Liberale partij vast aan de leus, waarmee ze duizenden
had in slaap gewiegd, dan moest die leus thans reageeren tegen
het systema en afwijzing van het Friesch program, of wel gelijk-
tijdige erkenning van onze grieven, haar onvermijdelijk antwoord
zijn.
Of ook, sloeg ze toe, werd ze bereid bevonden het nieuwe Frie-
sche liedeke meê te zingen, en liet ze zich verlokken om tot ver-
zwaring van onze lasten mee te werken, zonder dat ons recht ge-
schiedde, dan was hiermee ook bewezen, dat ze haar leus over boord
wierp, en zich haars ondanks liet meêsleepen door de consequentie
van haar beginsel.
Tot dit rechtsomkeert nu besloot ze.
Met pauk- en |;rommelslag is de Noordsche zuster ingehaald ;
alom in den lande is het Liberalistische kamp in* rep en roer om
de Friesche kokarde aan den stang te hechten ; het oude program
wordt prijs gegeven en in beginsel dat van het reeds weggestorven
Noorden als progi'am der Liberale partij aanvaard.
Slechts op de Staten-Generaal bleef nog de hoop der beter-
denkenden gevestigd.
Voor niemand die- achter de coulissen ziet, is het een geheim,
hoe weinig de liberale pers in den regel orgaan is van den 'geest,
die de Liberale partij in de Staten-Generaal bezielt.
Nog steeds bleef dus de mogelijkheid, dat men althans in dezen
bezadigder kring, voor dit uiterste van staatstyrannie zou terug-
deinzen. Men weet, en Mr. Kerdijk herinnerde er nog onlangs aan ,
10
met hoe weinig ingenomenheid de eischen van den heer Moens in
de Kamer waren ontvangen.
Vandaar onze afwachtende houding, die we tot op het Kamefi
debat hebben aangenomen. Vandaar het zeer verklaarbai'e feit, -dat
ook onze afgevaardigden in de Tweede Kamer, nog steeds op neutra-
lizeeriug van het program des heeren Moens door gelijktijdige
erkenning van onze rechten hoopten.
Te meer grond bestond hiervoor, daar de Tweede Kamer de
Eerste niet gevolgd was in haar protest, ten tijde der Troonrede,
tegen elke tegemoetkoming aan . de consciëntie-grieven van het
grooter deel der natie.
Eerst hangende het onderwijs-debat kwam aan het licht, tot welk
een rechtsomkeert men in het liberale kamp, ook in de Tweede
Kamer, besloten had.
Ter ontveinziug van eigen verlegenheid ; ter bedekking van haar
innerlijke wanhopige verdeeldheid ; ter weeroprichtiug van haar
gezonken moed, gevoelde men ook daar een schelklinkend, forsch
aangrijpend, door zijn overmoed verblindend program van noode
te hebben, zou men bij de Juni-zon de slinking van eigen krachten
niet jammerlijk zien doorgaan.
Zóó forsch was zelfs de keer die dit besef in den stand van
zaken bracht, dat niet slechts de voormannen en heethoofden, maar
vooral ook de Godefroi's en Van Eck's, die men wel eens als den
Conservatieven nasleep der Liberalen aanwees, wedijverden met
wie het warmst enthousiasme, met de gloeiendste bewoordingen,
niet slechts op ï-ealiseering, maar zelfs op onverwijlde realiseering
aandrongen van het doodelijk program voor alle vrije ondervvys :
Verzwaring van druk zonder rechtdoening op uw grieven !
Daarmee was de teerling geworpen!
Wat men van niemand, óók niet van onze richting vorderen
kan, is het begaan van zelfmoord.
Binnens- en Buitenskamers.
Drie stellingen meenen we dat vaststaan,
1. Het dusver gangbüre liberale stelsel, nog kortelings door
Thorbecke in zijn narede bepleit, oordeelt dat de Staat slechts
dan de hand aan het onderwijs heeft te slaan, als de veerkracht
der burgerij ter inrichting en instandhouding van een 'degelijk
onderwijs te kort schiet.
2. Diesovereenkomstig eischte het stelseldat aan de bijzondere
school ruimschoots gelegenheid werd geboden om haar kracht te
beproeven.
3. En even uit dien hoofde werd het gedeeltelijk monopolie, dat
door de Wet van '57 aan den Staat werd gegeven, niet krachtens
het stelsel, maar in weerwil van -het stelsel, met verwijzing naar de
exceptioneele toestanden van ""het oogenblik verdedigd.
11
Op dien we» lag derhalve inkrimping van het Staatsmonopolie,
naar gelang het bijzonder onderwijs de wieken breeder uitsloeg
en bleek aan de eischeu door degelijke volksontwikkeling gesteld,
te kunnen voldoen.
Toch slaat men den tegenovergestelden weg in en acht zich ge-
roepen om, ondanks de verrassende ontwikkeling, waartoe het bij-
zonder onderwijs geraakte, het Staatsmonopolie uit te breiden en
van het verschil tusschen Vrije school of Staatsschool de levens-
. quaestie voor ons nationaal bestaan te maken.
Dat is en blijft een rechtsomkeert zoo stuitend en handtastelijk,
als zelden op politiek terrein gezien werd, althans indien men
de Liberalen vast mag houden aan het door henzelven, met name
door Thorbecke en evenzeer door Jonckbloet, gepredikte stelsel. En
of nu de grootere organen der Liberale partij al goed vinden op
den stelligsten toon te verzekeren, dat van een rechtsomkeert hun-
nerzijds geen sprake ia, dit verandert aan do feiten niet met al.
Het program dat ze nu op den voorgrond plaatsen, gaat uit van
een ander stelsel, dat met het vroeger door hen beleden stelsel in
Ignrechten strijd geraakt.
Niettemin bestaat er bij ons geen de minste twijfel, of deze or-
ganen zijn by hun pertinente verklaring volkomen ter goeder trouw,
al geven ze ook blijk van een minder goed geheugen, of wil men,
van minder goede dialectiek.
Sinds jaren reeds was de overeenstemming tusschen Thorbecke
en de dusgenaamd Liberale partij slechts schijnbaar.
Twee zeer uiteenloopende staatkundige groepen waren het, die
door Thorbecke's ijzeren wilskracht in schijn tot ééne staatkundige
partij werden saamgeklemd.
De oudste dezer groepen wilde inderdaad en waarheid Liberaal
zijn ; d. w. z. ze zocht de Staatsbemoeiing te beperken, de indivi-
dueele veerkracht in de maatschappij op te wekken, en aan iedere
richting en elk streven in die maatschappij een onzijdig terrein te
bieden.
We vragen nu niet, of de politieke leden dezer groep onveran-
derlijk aan dit stelsel getrouw bleven. Eer vermoeden we, dat er
grond bestaat voor het tegendeel. Maar dit staat vast : gevraagd
naar hun politieke geloofsbelijdenis, gaven ze dit als hun stelsel.
Zeer onderscheiden hiervan was een andere gfoep, die terecht
inzag, dat men met dit lai-oser-aller er nooit in slagen zou, den
geest der natie van oude vooroordeelen (zoo als o. a. baar Chris-
telijk geloof) los te maken, ea dat een meer aanbevelenswaardige
weg veeleer zijn zou: 1. door een kunstig uitgedacht kiesstelsel
zich meester te maken van de macht om aan het land de wet te
stellen, en 2. was die macht eenmaal veroverd, door uitbreiding
van Staats-bemoeiing, de richting te beheerschen, waarin ons volk
zich ontwikkelen zou.
Ook bij zoo sterk sprekend verschil wist men niettemin de schijn-
bare overeenstemming te redden, doordien de laatsten toegaven,
dat, ware het eenmaal gelukt de natie in dien geest tot behoor-
12
lijk peil ie ontwikkelen, vrijlating van het onderwijs (waar dan
niemand meer aan zou willen) hunnentwege kan worden geprocla-
meerd. *♦
De zoen werd gesloten op de dubbelzinnigheid van de zeer rek-
bare uitdrukking in onze derde stelling (zie boven) : met verwij-
zing naar de exceptioneele omstandigheden.
In het stelsel der eersten was hiermee blijkbaar bedoeld : het
ontbreken van veerkrachtig initiatief bij de burgerij, Onthonding
van Staatswege zou uit dien hoofde ontstentenis van behoorlijk
onderwijs ten gevolge hebben. Vandaar de verplichting van den
Staat om in te springen, waar en' voor zoo lang dit exceptioneele
duurde.
Heel anders daarentegen vatte do tweede groep deze clausule
op. Exceptioneel waren de omstandigheden h. i. niet uit gemis van
particulier initiatief, maar wijl in den boezem der maatschappij nog
allerlei clericale en sectarische invloeden woelen, die, liet men de bur-
gerij begaan, wel niet aan het ontstaan van scholen, maar aan het
ontstaan van goede scholen, d. i. scholen, bevorderlijk aan de mo-
derne ontwikkeling, in den weg zouden staan. Zóó opgevat, zou de
exceptie derhalve eerst dan komen te vervallen, als deze invloeden
geweken waren, en van de vrije school geen verzet tegen de mo-
derne begrippen meer te vreezen was. In zeker feuilleton heeft
Mr. Kerdijk, nog niet zoo lang geleden, deze zienswijs met ruiter-
lijke openhartigheid verdedigd.
Reken nu met het feit, dat blijkens de offieiëele regeerings-
verslagen het particulier initiatief zeer is toegenomen, dan volgt
hieruit voor de politieken der eerste groep : Onverwijlde inkrimping
der Staatsbemoeiing in zake het onderwijs.
Maar ook zeker met het feit, dat deze uitbreiding van het par-
ticulier initiatief schier uitsluitend de niet-Moderne invloeden ten
goede komt, en op hun beurt volgt hieruit voor de politieken
der tweede groep de lijnrecht tegenovergestelde conclusie : Onver-
wijlde uitbreiding der Staatsbemoeiing op het stuk der volksschool.
Zoo lang nu inkrimping en uitbreiding tegenovergestelde begrip-
pen zijn, is het onwedersprekelijk, dat de Liberale partij, die dus-
ver onder de vlag van het eerste stelsel voer, vierkant rechts-
omkeert maakt, door het tegendeel van wat uit dit stelsel voort-
vloeide, thans als program te aanvaarden.
De Liberale partij is op dit oogenblik zeldzaam verdeeld, niet
slechts over do uitwerking der artikelen, maar evenzeer over do
beginselen van Staatsbeleid.
Slechts in één opzicht stemmen alle saam. We zouden het kun-
nen noemen: hun tegenzin tegen de heerschappij van het ge-
openbaarde geloof; maar noemen het liever in hun terminologie:
hun vrees voor clericale reactie.
Dit drijft hen, om met de stembus in zicht, onder terzij stelling
van alle geschilpunten, de schoolquaestie op den voorgrond te
schuiven in den zin van versterking der Staatsschool als horstwering
tegen kerkelijke invloeden. ^
13
Zoodra dit fantoom ten tooneele komt, vergeten ze hun onder-
linge verdeeldheid, zoo zelfs dat Mr. Van Houten, wiens stelsel
hem tot pleitbezorger der vrije school moest maken, met pak en
zak naar de voorstanders van het Staatsalvermogen overloopt.
Het Vaderland verkeert bij deze zwenking ongetwijfeld in
gunstiger positie dan de andere bladen, die door hun verleden
aan het nu verlaten stelsel verbonden zijn.
Of ging het beweren ook dezer bladen op, dat ze thans niets
•anders dan vroeger bedoelen, er zou slechts uit blijken, dat Mr.
Groen van Prinsterer goed had gezien, toen hij zijn anti-revolu-
tionairen leerde, dat er bij het liberale schoolwetsysteem een leer
binnens- en een leer buitenskamers was.
Buitenshamers het stelsel der vrije concurrentie.
Binnenskamers bet stelsel van liberaliseering der natie, op 's Lands
kosten, in de valschelijk dusgenaamde neutrale school.
De Balans.
Alle concurrentie berust op de theorie van de Balans met haar
twee schalen. Er is een schaal rechts, er is een schaal links, en
naar gelang het tongetje, naar u toe of van u af blijvend, door
het huisje zwikt, heeft de schaal die overslaat, de andere volkomen
in haar macht; tenzij deze op haar beurt door bijvoeging van
nieuw gewicht het tegen de machtiger ophaalt.
Denk u in dat beeld den strijd tusschen de Staatsschool en de
Vrije School, en drie gevallen zijn denkbaar: 1. 0/ dat de evenaar
in het huisje staat; dan is de Staatsschool in even gunstige of on-
gunstige conditie ah de Vrije. 2. Of de evenaar zwikt een tiental
graden nu her- dan derwaarts; dan gaat het beurtelings, met de ééne
school mi, met de andere straks, op en neer. 3. Of de balans blijft
schuins staan, doordien de lichtere schaal het tegen de zwaardere
niet meer kan ophalen ; dan houdt de eigenlijke concur^-entie tusschen
heide scholen op.
Van Anti-revolutionnaire zijde nu is steeds beweerd, dat we
sinds 1857 nooit anders dan in het laatste geval verkeerd hebben.
De schaal, waarin ,het Openhaar onderwijs ligt, was met zooveel
privilegiën en rollen gouds overladen, dat de schaal waarin
de Vrije School gelegd was, aan de nok van een bijna recht-
standig getrokken balans schier hopeloos hing te wiegelen.
Dat heette dan de vrije Concurrentie, die ons gegund was.
Die toestand is onhoudbaar. Daarin moet verandering komen.
Zoo gaat het niet langer !
Goed, zeggen onze • Liberalen ! We zullen u aan verandering
helpen, en op de Staatsschool nogmaals zooveel rollen gouds
stapelen, dat uw schaal met de Vrije School zelfs dat wiegelen in
de hoogte verleert!
Lees wat een liberaal orgaan nog gisteren schreef:
Ikdere verbetering en uitbreiding van het Staatsonderwijs
14
VERZWAKT DK POSITIE DER BIJZONDERE SCHOLEN EN IS TOCH ON-
VERMIJDELIJK. ...
Tot zulk een verzwakking van onze positie heeft de Libersekj
partij in haar scherpe resolutie dan ook met voorbedachten j:ade
besloten, en ze wil ons daarbij dwingen met ons eigen geld iói diiQ
verzwakking meè te werken.
Ter toelichting strekke een dubbel overzicht: 1. De stand der
balans gelijk die nu is, en 2. de stand der balans, gelijk die (bij
doorvoering der scherpe resolutie) zal worden.
Er zijn in ons land een goede 460 duizend kinderen van 6- — 12
jaar.
Van dezen gaan er op de Staatsschool 325,314 (15 Januari 1872).
Op ondersteunde scholen, die met Staatsscholen gelijk staan,
ruim 4000.
Saam derhalve circa 330 duizend onder de 13 jaar.
Alle Bijzondere Scholen saam tellen slechts 90,087 leerlingen
van gelijken leeftijd.
Een toch nog aanzienlijk getal, meent ge! Negentig duizend \m-
deren op onze Christelijke scholen!
Hoe ge n vergist!
Er zijn in ons land 3766 scholen van lager onderwijs. Van dit
cgfer zijn 2649 Openbare, 144 met Staatsscholen gelijkstaande en
slechts 973 Bijzondere Scholen.
Maar nu, zijn dit onze scholen?
Och neen !
Van deze 973 scholen zijn 428, dus bijna de helft, scholen van
particuliere onderwijzers voor den middel- en meer gegoeden stand,
meerendeels zonder godsdienstig karakter.
Van de 545 die dan resten, zijn 272 scholen Eoomsch en 11
Israëlitisch.
Van de 262 die dan nog overblijven, zijn 50 diaconiescholen,
voor een deel nog in handen van niet-belijdende Kerkeraden.
Zoo blijven dus, alle saamgenomen, slechts even 200 scholen voor
de Christelyk-historische vrije school over, aldus verdeeld:
Christelijk nationaal onderwijs : 131
Overigen 79.
Onder deze overigen schuilen dan nog enkele Protestantsche scholen
van zeer onbeslist karakter, zoodat we veilig zeggen kunnen, dat
van de bijna vier duizend scholen in ons land slechts twee honderd
onderwijs geven in den geest, dien wij voorstaan. Is het meer dan
een druppel aan den emmer?
En nu de Kostenrekening?
Wat meent men wel dat deze Staatsschool uit de Nederlandsche
belasting-opbrengst trekt ?
De landsregeering betaalde -in 1873 (thans veel meer) reeds
ruim vijf en een halve ton gouds.
15 •
De gemeenteliassen in datzelfde jaar vier milUoen en één tonne
gouds.
De Provinciën ruim anderhahe tonne gouds.
Alles na aftrek van de byna negen ton die aan schoolgeld ge-
heven werd.
De uitgaaf was dus oorspronkelijk vijf milUoen en zeven tonnen
gouds.
Hieronder zijn begrepen bijna anderhalve ton aan pensioen voor
•onderwijzers.
Ook de ruim twee <onne»^oMC?s voor de opleiding van onderwijzers.
Houdt men in het oog, dat in '73 en '74 deze cijfers nog zeer
aanzienlijk verhoogd zijn, dan blijkt dat de Staatsschool thans ruim
zes milUoen guldens, aan de belastingschuldigen kost.
Deze zes milUoen. guldens worden voor het grooter deel geheven
van voorstanders der vrije school.
De uitkomsten der laatste verkiezingen toonden dat de voorstan-
dei's der vrije school zelfs onder de stemgerechtigden de meerderheid
vormen. Onder de overige volksklassen is dit, nog veel sterker het
geval.
De voorstanders der Staatsschool (Radicalen, Liberalen en linker-
Conservatieven) betalen dus de kleinere helft, om het meerdere van
ons te nemen.
En ook al nam men aan, dat het »half om half" staat, dan nog
lichten ze door de Staatsmacht drie milUoen gulden uit onze piivé-
kassen, om hun Staatsschool in stand te houden.
Stel nu dat er bij uiterste krachtsinspanning nog eVw milUoen
's jaars voor de bijzondere school wordt saaragebracht, dan blijkt
derhalve, dat er onzerzijds vier milUoen voor ónze scholen beschik-
baar was.
Van deze vier milUoen ontneemt de Liberalistische partij in al
haar schakeeringen ons drie milUoen om haar Staatsschool in stand
te houden, voegt die bij de drie milUoen die ze zelf opbrengt, en
roept ons dan toe: Als ge nu met uw één milUoen maar tegen onze
ZES milUoen wilt concurreer en!
Zóó stond de balans!
Maar ook die verhouding is in het oog onzer tegenstanders voor
de Staatsschool nog ,niet gunstig genoeg !
Ge zult minstens nog ruim de helft van uw ééne millioen moeten
afstaan.
De zes tegen één gaat nog niet.
Het moet zeven tegen een half worden.
»Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arin."
»De rijke had zeer vele schapen en runderen."
»Maar de arme had gansch niet dan een eenig klein ooilam.^*
Ook dat nam de rijke man hem af.
16
De rijke man en het ooilam.
De Balans lusschen de Staatsschool ea de Vrije Schoor staat
reeds zes tegen één.
Ook dat, zoo zagen we in het vorig artikel, is in het oog onzer
Schoolwet-mannen nog te ongunstig voor hun beschermelinge. Het
moet zeven tegen een half worden.
Waarop deze berekening rust ?
Zio het bier.
De scheiye resolutie houdt drie artikelen :
.1". De on^ervT^iQ\'s,-tractementen zullen verhoogd worden.
2*. Het aantal onderwijzers zal vermeerderd worden.
3o. De opleiding van onderwijzers zal krachtiger worden gesteund.
Zet deze artikelen in geldcijfers om en ge verkrijgt deze berekening :
Thans wordt aan het onderwijzers-personeel der Staatsscholen
uitbetaald: ƒ 3.135.094.10"; zeg: drie mUlioen' één ton.
Uit deze som genieten tractement 2578 plus 44 personen, die
onderwijs geven, van den len rang; 2577 plus 309 van den 2 en
rang ; en 1339 plus 271 van den oen rang: saam alzoo 7118 personen.
Naar den eisch der verhooging zal het minimum voor den hoofd-
onderwijzer ƒ800 a ƒ900, bebalve vrije woning en tuin, moeten
zyn. Het gemiddeld cijfer stellen we derhalve vast niet te hoog,
indien we /'950 aannemen. Voor den hulponderwijzer kan het dan
niet lager dan ƒ450 vallen. Voor den kweekeling niet onder de
ƒ100. Deze cyfers zijn, detegenpartij zal het toestemmen, matig gesteld.
2578 Hoofdonderwyzers ) ^gg^ x / 950 ƒ 2.490.900
44 Hoofdonderwijzeressen. l -^
^Vl Hulponderwijzers ) gggg x ƒ 450 .... / 1.298.700
309 Hulponderwijzeressen. ( ■'
1339 Kweekelingen (m.) | ^g^^ X f \0^ ƒ 161.000
371 Kweekehngen (vr.) j "
ƒ 3.950.600
De vermeerdering van het aantal onderwijzers kan, hoe men het
ook wende of keere, niet minder dan 372 hoofdonderwijzers en 900
hulponderwijzers bedragen. 1. Wijl het getal scholen dient vermeer-
derd te worden, minstens met 150; 2^. wijl het cijfer van leer-
lingen voor eiken onderwijzer te groot is; B". ^ijl men de hulp-
onderwijzers aan het hoofd eener school zal doen wegvallen ; en
4°. wijl men het grooter deel der kweekelingen door hulponderwij-
zers wil vervangen.
Voor a., de 150 nieuwe scholen, zijn minstens noodig 150 hoofd-
onderwijzers, 200 hulponderwijzers en 100 kweekelingen.
Voor b, zyn vereischt 500 hulponderwijzers.
Voor c. 222 hoofdonderwijzers.
Voor d. 400 hulponderwijzers.
Dit zou een totaal geven van 372 hoofd- en 1100 hulponderwy-
zers.
17
Hierbij houde men echter in het oog, dat een aantal van 222
hulpouder.wijzers (c) vrijvalt, en het getal kweekelingen met de helft
slinkt.
De meerdere kosten voor het tweede artikel der scherpe resolutie
zullen dus zijn:
372 hoofdonderwijzers ad ƒ 950 ƒ 353.400
900 hulponderwijzers „ „ 450- „ 405,000
f 758,400
Trek hiervan af 800 kweekei. ad ƒ 100 ... . ■ „ 80.000
Dan blijft het totaal. ... ƒ 678,400
Voor de 150 nieuwe Scholen en de 372 nieuwe onderwijzerswo-
ninhen zal tot aanbouw een kapitaal noodig zijn van minstens
150 scholen ad ƒ 10,000 ƒ1,500,000
372 woningen „ „ 6,000. „ 2,232,000
■ _ Saam .... / 3.732,000
D. i. aan jaarlijksche infrest ad 4 pCt. » 149,280
. Voor meerdere' schoolbehoeften enz. kan
men veilig stellen. . „ 50,000
Eindelijk het derde artikel: meerdere kosten aan opleidinc/, zal, om
iets te beteekenen, een jaarlijksche butgetverhooging van/ 100,000
na zich sleepen.
Maken we dus het budget der scherpe resolutie op dan vinden we:
Voor artikel 1. Onderw.-tractementsverhooging.
Trek van / 3,950,600
af „ 3,135,094
ƒ 815,506
Voor artikel 2. Vermeerdering van personeel.
Tractement / 678,400
Aanbouw „ 149,280
Schoolbehoeften „ 50,000
„ 877,680
Voor artikel 3. Opleiding van onderw „ 100.000
Jaarlijksch totaal. . . ƒ 1.793,186._
Hierbg vergete men intusschen niet, dat de uitvaardigers dezer
resolutie op verre na met deze berekening nog geen vrede zullen
nemen. Twee millioen zal wel hun minste eisch zijn. Houden we
ons voorshands aan de één millioen acht ton.
Men toetse hieraan, hoe sober we in onze becijfering waren toen
we gisteren van één millioen npraken.
De voorstanders der Vrije School hebben er zich dus, gaat deze
scherpe Resolutie bij de stembus in Juni door, op voor te bereiden,
dat men hun in allerlei vorm van belasting voortaan minstens een
acJd a negen tonnen gouds meer nog dan dusver ten behoeve der
Staatsschool zal afpersen.
Voor zeer velen zal dit de droeve noodzakelijkheid met zich bren-
gen, om elke bijdrage aan het Vrije onderwijs te ontzeggen. Den-
zelfden gulden kan men maar eens uitgeven!
Al oordeelt men dus, dat de liefde voor de vrije school ook dan nog
het onmogelijke zal doen, om de schade niet geheel ten haren laste
te doen komen, dan nog staat het vast, dat de vrije school, naar de
matigste becijfering een drietal tonnen gouds verliezen zal.
Drie tonnen goucis verliezen, let wel, dat beteekent 1°. een reeks
van scholen te sluiten, 2". op anderen door verhoogd schoolgeld- het
aantal kinderen te doen slinken, en 3°. de oprichting van nieuwe
scholen te beletten.
En om dan nog dat karig en jammerlijk resultaat te bereiken,
vergeet het niet, zal in elk geval vijf a zes tonnen gouds meer dan
dusver door u betaald moeten worden.
En ware dit nog maar al!
Maar van het allerjammerlijkste zwegen we nog.
Eoei eens zonder riemen. Of ook, houd eens school zonder on-
derwijzend personeel.
Onze schoolcommissiën weten, hoe schreiend leeg nu reeds de lijst
van sollicitanten is.
Wat zal het dan niet worden, "als de Staatsschool nog eens met
een Leviathan's hap 362 Hoofdonderwijzers en 900 Hulponderwij-
zers wegneemt?
Het aantal personen die lust en geschiktheid voor het onderwij-
zersvak hebben, kan zich toch niet eindeloos uitzetten. We vis-
schen in één water. Wat zal er dus voor onze scholen te vangen
overblijven, als het voortaan ten behoeve der Staatsschool een moord-
visschen wordt, om maar onderwijzers te hebben.
Te smartelijker zullen we met onze schier leege schakels tegen-
over die volle sleepnetten staan, omdat wè ook financieel tegen
de Staatsschool zullen hebben op te bieden.
Bit weet ieder deskundige: Als de Staatsschool haar tracte-
menten verhoogt, moeten ook wij verhoogen, of we worden ruiter
te voet.
Ook onze scholen, die nu reeds, tegen wind én tij oproeiend,
nauwelijks de gelden voor de thans bestaande tractementen vin-
den kunnen, zullen dan derhalve nog een / 300 a f 300 mogen
bijpassen.
Men zal meer moeten uitgeven, terwijl er minder in kas is.
Wie stuit dan het Bankroet ?
Een Bankroet, het kan niet dikwijls genoeg gezegd, is sluiting
van scholen !
Zoo komt dan het kort begrip der scherpe resolutie hierop neör :
Om zijn school heter te maken, wil de schoolwatman onze school
dooden. ^
En dat zal hij doen, niet zelf week geworden over zoo onbarm-
hartige noodzakelijkheid, maar hardvochtig, in koelen bloede, het
u nog euvel afnemend, dat ge een kreet van verontwaardiging
over zulk een jammerlijke toekomst durft uiten.
Wien doet dit niet aan den rijken man en het ooilam den-
ken ?
»Ook de Schoolwetlieden en wij, zijn die tw.ee mannen in een-
zelfde land, de een rijk, de ander arm.
De rijke heeft zeer veel scholen en leermeesters.
Maar wij armen, hebben gansch niet, dan een eenig klein school-
wezen, óns ooilam, dat we met onze eigen penningen betaald heb-
19
ben en hebben het gevoed, dat het groot met ons is geworden en
bij onze kinderen te gelijk.
Maar nu is den rijken man een wandelaar overkomen, een uit-
heemsche gast, die zich als Staatsabsolutisme laat aandienen, en
om dien te onthalen, neemt hij ons arm ooilam en wil het ten
offer brengen aan de uitheemsche macht, die bij hem introk !"
Het is de parabel van Nathan, niet »den wijze" van Lessing,
maar den profeet des Heereu.
Mannen broeders, vindt Nathan's parabel onder ulieden nog
gehoor?
De Scher|ie Resolutie.
Zoo is dan de Scherpe Resolutie in optima forma verschenen. Ze
handelt van twee stukken : 1. Schooldwang, en 2. Staatsschoolwezen.
Om het overzicht duidelijk te maken, hebben de pleitbezorgers
dezer tjrannieke maatregelen zich de moeite getroest, om hun plan-
nen in een reeks artikelen te formuleeren.
Zij hun daarvoor onze dank !
Thans kan men beoordeelen, of we in onze aanklacht te vergin-
gen. Het vrije Nederland weet nu voor het minst waaraan het
zich te houden heeft.
Hoe sober we dusver in onze voorstelling waren en hoever de
tyrannieke toeleg zelfs onze stoutste verwachting overtreft, blnkt
het best uit de volgende becijfering.
1. De heeren decreteeren, dat alom in den lande zooveel Staats-
seholen moeten gebouwd worden, dat alle kinderen boven de vijf
jaar er plaats kunnen vinden. Stel, er zijn in een gemeente 500
kinderen van die klasse, en slechts voor een tiental wordt Staats-
onderwijs verlangd, toch zal er een school voor 500 kinderen moe-
ten gebouwd worden. Voor 250,000 kinderen zal men derhalve
minstens 600 scholen hebben bij te bouwen en de meeste dorpen
zullen hun te kleine school door een grootere hebben te vervangen.
Hiertoe is een kapitaal vereischt van circa f 15,000,000, een
jaarlijksche uitgaaf van ƒ 600,000 vertegenwoordig'end.
2. De tractemeuten moeten voor den hoofdonderwijzer op min-
stens ƒ 1000, voor de hulponderwijzers op tusschen de f 700 en
ƒ 500 gebracht. Als gemiddeld cijfer mag men dus stellen f 1100
en ƒ 600.
Voor de thans in dienst zijnde onderwijzers geeft dit:
2622 Hoofdoudèrwijzers. a ƒ 1100 ƒ 2,88J.,200
2886 Hulponderwijzers a „ 600 „ 1.731,600 ^
De kweekelingen „ 100,000
ƒ4,715,800
Thans wordt betaald . . . „ 3,133,094
Alzoo een vermeerdering van . . . f 1,580,706
20
3. Voor de nieuwe scholen zullen benoodigd zija 600 Hoofdon-
derwijzers en 1200 Hulponderwijzers.
Dit eisclit een jaarlij ksche uitgave van: «.
Voor 600 Hoofdonderwijzers ai /IIOO. ... ƒ 660,000
„ 1200 Hulponderwijzers „ „ 600 . . , . „ 720.000
Kweekelingen « 50,000
Totaal / 1,430,000
4. Artikel 20 der Schoolwet vervalt. In de plaats der 220 Hulp-
onderwijzers komen derhalve 220 Hoofdonderwijzers.
Dit verhoogt het salaris met
220 X ƒ 500 ir / 110,000
En eischt voor den bouw van 220 Onderwijzerswoningen 220 X 6000
=1 f 1,320,000 of eene jaarlijksche uitgaaf van circa f 70,000.
Totaal ƒ180,000
5. Voor meerdere schoolbehoeften zal op de 600 nieuwe scholen
ad f 500 's jaars betaald moeten worden f 300,000.
6. Op de bestaande scholen zal het aantal Hulponderwijzers in
dier voege worden vermeerdei'd, dat op elke school van 26 leer-
lingen één Hulponderwijzer komt, en vooi'ts grosso modo het getal
Hulponderwijzers toenerae met elke 40 kinderen daarenboven.
Op een totale schoolbevolking van circa 550,000 kinderen zal derhalve
— ~ d. i. een totaal van 14,000 hulponderwijzers vereischt zijn.
We rekenden dusver op 400 hulponderwijzers. Nog 10,000 moeten
er derhalve bijkomen.
10,000 ad ƒ 600 geeft / 6,000,000.
7. Dertien rijkskweekscholen wil men stichten. Het bestaande
getal wordt hiermee verdriedubbeld. De . kosten mag men veilig
ramen op ƒ 300,000.
8. Het schooltoezicht zal worden vermeerderd. Stel hiervoor/" 3 0,000.
Trek nu deze cijfers saam.
Art. 1 ....ƒ■ 600,000
> 2 » 1,580,706
» 3 . . . » 1,430,000
» 4 » 180,000
» 5.' » 300,000
» 6 "^ » 6,000,000
» 7 . . . » 300,000
en» 8 » 30,000
en ge verkrijgt een totaal van ƒ10,420,706
Wij wezen op geen grooter uitgaaf dan van anderhalf a twee mil-
lioen, en nu blijkt dat de eisch dezer heeren ons op een jaarlijksche
meerdere uitgave van tien millioen zal te staan komen.
Zeg zelf, was de naam van Scherpe Resolutie niet eer te zwakj
dan te scherp?
21
Het decretum horribile.
Twee artikelen, zoo schreven we gisteren, houdt de Scherpe Re-
solutie, beiden op dwang doelend.
Op geldelijlcen dwang: de «tiende penning" dien men heffea wil,
om de in nood verkeerende Staatsschool met eenige millioenen te
hulp te komen.
Op straJrecMerlijken dwang : het decreet van Schoolplicht, dat in
de portefeuille onzer toekomstige ministers gereed ligt.
Op den geldelijlcen dwang wezen we in ons vorig opstel.
Zie hier thans het stuk dat tot strafrechterlijken dwang moet leiden.
Eeeds vroeger door ons bij uittreksel medegedeeld, is het de
aandachtige lezing ^ overwaard. Lees het geheele stuk, ook al wekt
het uw verontwaardiging, tot den einde. Het in een opwelling van
toorn uit de hand te leggen, zou- onvoorzichtig zijn.
RAPPORT der Commissie uit het Nederl. Schoolverbond, betreffende
den leerplicht, opgemaakt door de hh. Mr. R. C. Nieuwenhuys, Dr. P.
Romijn, Mr. B. H. Pekelharing, W. J. F. Meiners en Dr. F. G. B.
van Bleeck van Rijsewijk.
Naar het gevoelen der Commissie moet een wel op den leei'plicht berusten op
de volgende grondslagen :
1. Verplicht lager onderwijs van 6 tot 13 jaar met opdracht aan de gemeente-
besturen, om onder goedkeuring van Gredep. Staten de schooluren en vacanties
te regelen. ,
2. Verplioht herhalingsonderwijs voor allen, die geen uitgebreid, lager, middelbaar
of hooger onderwijs genieten, van 13 tot 16 jaar.
Hoewel dit herhalingsonderwijs zich nog hoofdzakelijk zal moeten bepalen tot
de vakken van gewoon lager onderwijs, zal het echter zoodanig kunnen geregeld
worden, dat het in verband worde gebracht met het aanleeren van kundigheden,
vereischt voor de betrekking, die de leerling zich heeft verkozen. In die plaatsen,
waar Burgeravondscholen bestaan, zal ■ dit herhalingsonderwijs op die scholen
kunnen genoten worden.
Op het platteland zal aan dit herhalingsonderwijs uitbreiding kunnen gegeven
worden door onderwijs in Landbouwkunde.
De bepalingen aangaande het herhalingsonderwijs zijn niet van toepassing op
vrouwelijke leerlingen.
3. Het onderwijs, op wettig erkende scholen genoten, wordt als voldoende beschouwd.
Op huisonderwijs is een bijzonder toezicht noodig.
4. Het toezicht wordt uitgeoefend door geheel onafhankelijke personen, huiten
alle betrekking tot gemeentebesturen, en schoolcommissiën, en dus door speciale
Rijksambtenaren.
5. Het Rijk wordt verdeeld in districten van 300,000 zielen en in ieder district
22
1 ambtenaar, door den koning te benoemen, belast met de uitvoering van de
wet op den leerplicht.
Hij wordt in iedere gemeente bijgestaan door een of meer personan, die door
den Commissaris des Konings worden aangesteld, na Burgemeester en Wethouders
en een ambtenaar te hebben gehoord.
Het gemeentebestuur is verplicht, in de maand November van ieder jaar een
naamlijst te doen opmaken van alle kinderen, in de gemeente 'wonende, die op
1 Januari van het volgende jaar den leeftijd van 6 tot en met dien van 16 jaren
zullen hebben bereikt.
Het bestour zendt deze naamlijst voor 15 Dec. aan den ambtenaar van he^
district, waartoe de gemeente behoort.
De besturen zijn verplicht iedere 3 maanden opgave te doen van verandering
van woonplaats der ouders, zoowel van hen, die zich in de gemeente hebben geves-
tigd, als van hen die haar hebben verlaten.
De onderwijzers zijn verplicht op 15 Jan., April, Juli en October aan den
ambtenaar een alphabetische naamlijst van leerlingen, die hun scholen bezoeken,
in te zenden.
Uit vergelijking dezer schooUijsten met de lijsten, opgemaakt door het gemeen-
tebestuur, moet blijken, vsrelke kindereo de scholen niet bezoeken.
De ambtenaar doet door den hem tot hulp aangewezen persoon onderzoek naar
de redenen van schoolverzuim.
Na ingewonnen rapport beslist de ambtenaar of er termen tot aanklacht tegen
de ouders bestaan.
De onderwijzers houden op de schooUijsten, den eerste van ieder kwartaal opge-
maakt, nauwkeurig aanteekening van schoolbezoek. Van ieder schoolverzuim, langer
dan zes schooltijden, doen zij aangifte aan hem, die in hun gemeente met het toe-
zicht op den leerplicht is belast; deze tracht door zedelijkeu invloed het verzuim
te doen ophouden; mocht dit niet baten dan wordt daarvan aan den ambtenaar
kennis gegeven, die een vervolging tegen de ouders instelt.
Bij de vrijheid, aan ouders en voogden gelaten, in de wijze, waarop zij in het
onderwijs hunner kinderen en pupillen willen voorzien, zullen zij echter verplicht
zijn aan deu ambtenaar de meest volledige inlichtingen te geven omtrent de wijze,
waarop het onderwijs wordt gegeven.
De ambtenaar beslist, of hui?onderwijs voldoende is om het doel te bereiken, dat
bij den leerplicht is voorgeschreven.
Ten einde over dit onderwijs een beter oordeel te kannen vellen, zullen de
kinderen zich desgevorderd, aan een examen moeten- onderwerpen, afgenomen door
of onder toezicht van den ambtenaar.
Zoo het blijkt, dat dit huisonderwijs niet voldoende is, zijn de ouders of voogden
verplicht daarin verandering te brengen. Bij weigering zijn "zij strafbaar.
De ambtenaren en de personen die hen bijstaan, worden door het Rijk bezoldigd.
Zij hebben toegang tot alle scholen. Zij brengen jaarlijks een beredeneerd verslag
uit aan den Minister van Binnenlandsohe Zaken.
23
6. De straf, welke ouders of voogden kan opgelegd worden, bestaat in boete
• of snbsidiaii» gevangenisstraf, bij herhaling binnen het jaar te verhoogen en, bij
voortdurende herhaling, gevolgd door ontzegging der burgerschapsrechten.
De onderwijzers, zoo openbare als bijzondere, alsook huisonderwijzers zijn ver-
plicht de gevraagde iulichtingen aan den fimbtenaar of zijn plaatsvervanger te
verstrekken. Bij weigering zijn zij strafbaar, aanvankelijk met boete, bij herha-
ling met ontzegging van het recht tot het geven van onderwijs.
Toepassing van straf vervalt: 1". als volgens getuigenis van den arts het kind
geen voldoende vermogens heeft of door ziekte, hetzij tijdelijk, hetzij langdurig
ongeschikt is om onderwijs te ontvangen, en 2". wanneer de woning meer dan
11/2 uur van de school verwijderd is.
Als het mocht blijken, dat de oorzaak van schoolverzuim moet toegeschreven
worden aan halstarrig 'verzet der kinderen, zoo zullen dezen met toestemming der
ouders, volgens uitspraak van den rechter, in een verbeterhuis kunnen geplaatst
worden.
Ten slotte ontwikkelt de commissie kortelijk haar denkbeelden over de vermoe-
delijke gevolgen der invoering van den leerplicht en over hetgeen die invoering
vooraf zal moeten gaan. Vooreerst zal het h. i. dringend noodig zijn, niet slechts
in steden en dorpen, maar zelfs iu buurtschappen, goede bewaarscholen op te
richten, omdat bij invoering van den leerplicht de zorg voor kleinere broertjes of
zusjes niet aan oudere kinderen kan worden overgelaten. Nog andere belangrijke
veranderingen zullen eerst in den bestaanden toestand moeten worden gebracht ;
de schooUocalen moeten worden vergroot en nieuwe gebouwd ; het onderwijzend
personeel moet worden uitgebreid, enz. Het Rijk zal meer dan tot heden het geval
was het onderwijs moeten steunen.
Ook met een kort woord bespreekt de commissie de gemoedsbezwaren tegen leer-
plicht. Zij acht die bezwaren niet licht, „doch" zoo schrijft zij — „terwijl bij
de voorstanders van het bijzonder onderwijs op dit punt nog volstrekt geen een-
stemmigheid bestaat en uw commissie onder de vele ontvcerpen nog geen gevonden
heeft, dat, met handhaving van het beginsel neergelegd in de wet van 1857, een
goed resultaat belooft, blijft zij van oordeel, dat het algemeen maatschappelijk
belang niet mag opgeofferd worden aari gemoedsbezwaren hoewel dan ook van een
talrijk en zeer belangrijk deel der natie. De commissie zou zelfs een wet op den
leerplicht niet wenschelijk achten, zoo deze moest verkregen worden door vermin-
king van het beginsel, hetwelk de schoolwet van 1857 beheerscht.
Is decretum horribile (afgrijslijk decreet) voor dit merkwaardig
actestuk eea te sterk gekleurde oaam ?
Met zoovele woorden verklaart men te weten, dat er bij een zeer
aanzienlijk deel der bevolking getoetensbezwaren tegen de Staats-
school bestaan.
Men weet, dat in tal van dorpen de Staatsschool de eenig be-
staande is.
Desniettemin durft men voor,stellen, dat met gevangenisstraf ge-
24
kastijd zal worden de Nederlandsche vader, die om der conscientie-
tcille weigert zijn kind aan de Staatsschool af te staan.
Wat verkrijgt men door zulk een volksontwikkeling andefs da^
een natie, waarin de edelste levenskracht, de hackt der conscientie
is gesmoord.
Ons althans zal men het recht tot brandmerking van dit heil-
loos tyranniek bedrijf niet kunnen betwisten.
Dat schoolverzuim uit plichtverzaking strafbaar is, toonden we
zelf aan.
Nu men plichtbetrachting met kerkerstraf wil doen boeten, zijn
we van de Inquisitie met haar nas'leep niet verre meer.
Arme eeuw! dansend om den Vrij heidsboom heeft men u inge-
wijd, en aan den triomf van den ergerlijksten Dwang zal men u
dienstbaar maken.
Kon het anders?
Is vrijheid buiten den Christus meer dan zelf begoocheling?
» Indien dan de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, zoo zult gij
waarlijk vrij zijn !"
In Zijn Naam sta, ook bij de dingen die komende zijn, onze hulpe !
EIEVEN TEGEN DE SCHOOLWET
EN
HET GEHEIM VERRADEN.
(OVERGEDRXTKT UIT „DE STANDAARD.")
AMSTEEDAM, J. H. KRÜYT.
1875.
GRIEVEN TEGEN DE SCHOOLWET.
Het Concurrentiestelsel in zake Onderwijs.
Onze bewering, dat Concurrentie in zake Onderwijs op den duur
onhoudbaar was en nooit tot een gezond schoolstelsel leiden kon,
heeft tegenspraak uitgelokt.
We vragen revisie van dat oordeel, en geven, ter voorkoming
van misverstand, vooraf een duidelijke uiteenzetting van ons ge-
voelen.
Zoolang art. 194 der Grondwet blijft wat het is, kan men aan
het Concurrentiestelsel niet ontkomen.
Elke voorstelling dus, alsof we, zoolang het niet gelukt is, dat
artikel te wijzigen, aan opheffing der Concurrentie dachten, berust
op dwaling.
Zoolang der Overheid eenerzijds de plicht is opgelegd, voldoend
openbaar lager onderwijs te geven, en anderzijds aan particulie-
ren de vrijheid onverlet blijft om vrije scholen te openen, bestaat
de Concurrentie in zake de volksschool niet slechts feitelijk, maar
krachtens de wet.
Onze strijd tegen het Concurrentiestelsel gaat dan ook uit van
de stellige overtuiging, dat het vroeger of later gelukken zal,
de » ellendige zinsneê" van art. 194 te doen wegvallen en onze
volksschool te vrijwaren tegen de doodende omarming der po-
litiek.
De Staat kan niet schoolmeesteren, wyl hij noch paedagogi-
sche beginselen^ noch godsdienstige belijdenis heeft, en diensvol-
gens een neutraliteit moet najagen, die practisch op bevoorrech-
ting van het modernisme en bestrijding van het Christendom
uitloopt.
En toch kan evenmin ontkend, dat de Staat zijn plicht vei--
zuimen zou, indien hij geen waarborg bood, dat het volksonder-
wijs, op deugdelijk peil gehouden, onder aller bereik viel.
Verbind die beiden, en we zien geen /indere oplossing, dan de
Zelfstandige organisatie van het Lager Onderwijs, onder toezicht der
Wetgevende Macht,
Het onderwijs is uit zijn aard geen staatkundig, maar een maat-
schappelijk vraagstuk. Niet op het terrein van den • Staat, maar
wel op dat der maatschappij, is de' natuurlijke verbinding te vin-
den van de belangen, die ouders en kinderen, Kerk en Staat,
ten opzichte van het Lager Onderwijs, gelijkelijk kunnen doen
gelden.
Eerst indien deze waarheid erkend wordt, valt de tegenstellincr
tusschen Staat en Kerk in zake de volksschool voor altijd wee,
en kan men tot een stelsel geraken, dat de vrije school als re-
gel huldigt en slechts bij wijze van aanvulling de ofliciëele neu-
trale school laat voortbestaan.
Welke bedenki'ugen nu hebben de voorstanders van het thans
vigeerend Concurreötiestelsel hiertegen in te brengen? En gesteld
al, dat ook met dit sociale sysCeem van onderwijs de volmaakt-
heid niet bereikt ware, wegen die bedenkingen tegen de geva-
ren van het Concurrentiestelsel op?
Welke dan die gevaren van het Concurrentiestelsel zijn?
Met name wijzen we op een vierioX.
1. Be school wordt tot inzet verlaagd voor het politieke kansspel.
Ons, anti-revolutionairen, is vaak verweten, dat door onzekittel-
oorigheid de schoolquaestie in de politieke debatten was binnen-
geleid! Alsof niet het Conservatieve schoolsysteem, (en dat biedt
ons de wet van '57), tot deze politieke inmenging dwong!
Breng het over op industrieel terrein, waar de concurrentie
meer eigenaardig thuis hoort, en niemand weerspreekt dit.
Denk u, dat van overheidswege voor het steeds in voorraad
hebben van een voldoende hoeveelheid levensmiddelen in elke
gemeente van ons land te zorgen ware, zou het dan billijk zijn,
onze bakkers,^ vleeschhouwers, kruideniers, enz. van agitatie te
beschuldigen, indien ze bij de stembus zich weerden om deze on-
mogelijke concurrentie tot de kleinste afmetingen te beperken?
En is het dan onze schuld, dan wel die van den Conservatie-
ven wetgever, dat we door de stembus het eenig afdoend instru-
ment zochten te bespelen, waardoor de groot-concurrentie van den
schoolhoudenden Staat kon belet worden, voort te schrijden tot
onze algeheele onderdrukking? <
De wet zelve maakt de volksschool tot een politieke quaestie
bij uitnemendheid.
Tot een politieke quaestie voor onze Liberalen, die, bij ontsten-
tenis van een gemeenschappelijk program, zich om de neutrale
volksschool schaarden, ter beveiliging van het kostelijk instrument,
dat hun door Conservatieve kortzichtigheid ter liberaliseering van
het opkomend geslacht geboden was.
Tot een politieke quaestie voor onze Conservatieven, die, ter elfder
ure de fout van '57 inziende, de schoolquaestie bij uitnemend-
heid geschikt keurden, om hun den steun der doleerendo partijen
te verzekeren.
Tot een politieke qnaestie voor onze Roomsch- Katholieken, die,
minder geneigd om hun staatkundige bedoelingen te laten door-
schemeren, zich met zeldzamen tact achter de batterij der schoof-*'
quaestie terugtrokken. ^
En óók, tot een politieke quaestie voor ons, Anti-re volutiönai-
ren ; zóó zelfs, dat de elementaire bestudeering van het algemeen
staatkundig beleid er lange jaren door op den achtergrond werd
gedrongen
Dermate tot een politieke quaestie verlaagd, dat sinds een tien-
tal jaren de school schier het eenig Shibboleth bij de verkiezin-
gen, de eenig maatgevende onderscheiding der partijen, het Ba-
moc/(?5-zwaard voor elk komend Ministerie was.
Het bederf hieruit voortspruitend, was wederkeerig. De school
bedierf de politiek. De politiek bedierf de school. Eu in ernst mag
gevraagd, of by de oorzaken van onzen nationalen achteruitgang
iets met de ellendige wet van '57 in vergelijking komt.
2. De invloed der doleerende partijen moet strekken cm de Staats-
school in haar bloei te belemmeren.
Concurrentie moet eerlijk zijn, zal ze zich als stelsel aanbevelen.
Ts deze eerlijkheid op het stuk der volksschool denkbaar?
Eerlijke concurrentie beteekent, dat de kansen in den wedloop
voor beide mededingers gelijk staan.
Gelijke kansen ! !
Wat dunkt u?
De Staatsschool heeft ten haren voordeele 1. geheel den onmete-
lijken invloed van het administratief gezag, 2. geheel het perso-
neel schier van inspectie en commissoriaal toezicht, 3. de onbe-
perkte beschikking over de beurs van alle ingezetenen, 4. de yaste
positie, die zij den onderwijzer kan aanbieden, 5. de opleiding op
rijk gedoteerde normaalscholen, 6. de pensioneering van eervol
ontslagen onderwijzers, 7. een onduidelijke en daardoor alles ver-
oorloovende wet, en 8. het kosteloos onderwijs.
En daartegenover staat de vrije school met niels, letterlijk niets,
gedwongen op te roeien tegen den stroom van administratieve
overmacht, geldelijk overwicht en spitsvondige wets verkrachting.
Drie vragen aan u, die het Concurrentiestelsel bepleit: 1. Moet
concurrentie niet eerlijk zijn? 2. Onderstelt eerlijke concurrentie
geen gelijkheid van kansen ? 3. Op wat wijs wilt ge der vrije
school gelijke kansen met zulk een Staatsschool verzekeren ?
Slechts één middel tot verweer rest den voorstanders der
vrije school.
Voor zooveel ze kiezers zijn, kunnen ze afgevaardigden benoe-
men, die de gestadige neiging, om de kansen nog ongelijker te
maken, temperen.
Over het lot der Staatsschool beslist de Wetgevende Macht.
Bij die beslissing heeft men stem in het kapittel. Kan het dan
anders, of men moet wel, uit zucht naar zelfbehoud, de gelden
weigeren, die de Staatsschool nog machtiger zouden maken,
d. w. z. de vrije school nog zwaarder zouden drukken ?
i
3. Het Concurrentiestelsel stelt het leven of den dood der vrije
school in handen eener kunstmatige parlementaire meerderheid.
Nog onlangs, bij het jongste onderwijsdebat, openbaarden de
voorstanders der Staatsschool den toeleg, om 1. de kosten voor
het onderwijs nog aanzienlijk te vèrhoogen, 2. van het beschik-
baar onderwijzerspersoneel nog een geheel regiment voor de Staats-
school aan te werven, en 3. de kosten van het vrije onderwijs
nog merkbaar op te drijven ; let wel, onder de uitdrukkelijke ver-
klaring, dat aan wegneming onzer grieven van verre niet werd ge-
dacht.
Eeeds nu worstelt de, vrije school tegen het onmogelijke.
Zo heeft gebrek aan vastheid, aan geld, aan personeel.
Reeds nu is de profetie -niet gewaagd, dat ze, komt er geeu ver-
ademing, zal moeten bezwijken.
Toch wordt openlijk de toeleg geproclameerd, om haar last drie-
dubbel zwaar te maken, en of di'e toeleg zal worden gekeerd, dan
wel onder de triomfkretén onzer Liberalisten gelukken zal, hangt
af van .... een enkele stem in de Kamer; van den uitslag eener
enkele verkiezing; van de vraag of de concilian ten in ons parlement,
nu reeds, zoover gaan durven.
4. Het Concurrentiestelsel, gelijk dit thans vigeert, leidt niet tot de
uitkomst dat door wedijver het onderwijs vnnne.
Voetstoots stemmen we toe, dat er zeer enkele gevallen aa
wijsbaar zijn van ouders, die, in beginsel voor de vrije school, om
haar voortreffelijkheid de Staatsschool kozen. Ook dat er ouders
zijn, die, in beginsel voor de Staatsschool, om het deugdelijker on-
derwijs hun kinderen op de vrije school deden.
Maar deze uitzonderingen beheerschen den toestand niet.
Van paedagogisehen wedijver tusschen de Staatsschool en de vrije
school is slechts in zeer enlcele steden en dorpen een schijn aanwezig.
In den regel beslist het beginsel, dat men belijdt. Christenou-
ders zenden hun kinderen liever naar een Christelijke school, ook
al tobt ze met haar onderwijzerspersoneel, liever dan ze aan de
Staatsschool toe te vertrouwen. En omgekeerd bekreunt men zich
zoo weinig om paedagogische uitnemendheid, dat men gewoon is,
zelfs zonder zweem van onderzoek, elke Christelijke School als Con-
fessioneele pest en broeinest van onverdraagzaamheid te haten.
Zoo is de wedstrgd van het paedagogisch op het principieel en
politiek terrein overgebracht, en niet de opvoedkundige, maar schier
uitsluitend de staatkundige concurrentie heeft tot opbeuring van
ons schoolwezen geleid.
Zoolang derhalve met Concurrentie in zake de volksschool steeds
concurreeren met den Staat bedoeld wordt, komt ze ons onhoudbaar
en verderfel^k voor, en het is alleen die concurrentie, die we be-
streden.
Dat ook in het sociale systeem der volksschool concurrentie heer-
schen zou, ja, dat eerst in dit systeem de wedijver tot paedagogi-
sche uitnemendheid zou prikkelen, spreekt van zelf.
Edoch, voet bij stuk! gelijk het Handelsblad zegt.
Wat onze tegenstanders verdedigden en als puikjuweel van lands-
vaderlijke wijsheid roemden, was niet de vrije sociale concurrentie,
maar uitsluitend de concurrentie van particuliere scholen met de scho-
len van den Slaat.
Schoolinspectie.
Eén der ernstigste grieven tegen het schoolstelsel van. '57 lag
steeds in het eenzijdig karakter *van het ^ciiool-toezicht, waartoe,
ja, niet de letter, maar dan toch de geest der wet drong.
Het Schooltoezicht, in zijne verschillende vertakkingen, strekt
zich uit tot het Onderwijs in vollen omvang; het kent als zoo-
danig de onderscheiding van openbaar en bijzonder onderwijs
slechts in technischen zin ; zijn werkzaamheid moet heide gelij-
kelijk omvatten, en niet of in eenige gemeente het ééne dan wel .
het andere soort van onderwijs meer geliefd is, maar uitsluitend
of het gegeven onderwijs aan den eisch der wet beantwoordt, is
de vraag, die zijn commissie onderzoekt.
Onbeduidend is dit toezicht niet. Inspecteuren en Commissarissen
zijn met tamelijk groote macht bekleed. Bovendien van hun gunst
of ongunst hangt èn voor den bloei eener school èn voor het per-
soonlijk avancement der leeraren, soms veel af. Ze oefenen daar-
door een zedelijken invloed, die nog verder reikt dan hun for-
meel gezag, en zijn op het stuk van onderwijs, meer nog dan de
Dagelijksche Besturen, meer nog zelfs dan de Gedeputeerde Sta-
ten, de voor de toekomst beslissende macht.
Zou men zulk een invloed van Overheidswege aan een voorstan-
der der vrije school in handen kunnen geven? Zou voor de
schoolinspectie, op de gansche lijn harer hiërarchische vertakking,
een voorstander der vrije school der Overheid een even welkom en
betrouwbaar mandataris zijn, als de ijveraar voor neutraal onder- .
wijs? Was men zeker, dat bij de aanstelling dezer machthebbers
nimmer aan partijdige genegenheid voor de Staatsschool een pre-
mie van publieke erkenning en officieele waardeering zou worden
uitgereikt?
Het spreekt van zelf, 4at een enkele benoeming, ter weerlegging
van het verwijt en ter afwering van de onwraakbare beschuldi-
ging met opzet onder de tegenstanders der Staatsschool gedaan en
met ophef den volke verkondigd, als uitzondering, den .regel be-
vestigt, niet weerspreekt. Daargelaten, dat ook aldus deze uitzon-
deringen zeer zeldzaam zyn !
Ondanks de neutrale theorie kwam men, na korte aarzeling, dan.
ook schier allerwege, feitelijk, tot het practisch resultaat, dat, waar
dit slechts kon, de schoolinspectie geheel aan voorstanders der
Openbare school, in zeer partijdigen zin verstaan, in handen werd
gespeeld. Men zag in, dat een tegenstander der staatsschool, ja,
voor wetsschending zou terugdeinzen, in zijn ambtelijke betrekking
ongetwijfeld naar onpartijdigheid streven zou, maar dat het voor
den bloei der Openbare school op het hart, op toewijding en gene-
genheid aankwam, en dat een schoolinspectie zonder dit ingredi-
ënt haar op den duur moest schaden.
Zelf nam men met de uitvlucht van » ambtelijke onpartijdigheid"
dus geen genoegen ; maar vond, dat omgekeerd, de vrije school deze
5> ambtelijke welwillendheid" wel terdeeg voor lief kou nemen.
Waarin wordt ge benadeeld ? klonk dan het uitdagend wederwoord.
Spreek, zoo ge klachten hebt! Zijn onze inspecteren, van hooger
"en van lager rang, niet onpartijdig, niet humaan?
Zeg ons op uwe beurt — zouden we willen antwoorden — of
gij dan die enkele onzer geestverwanten, die in het » corpus doc-
tum" werden opgenomen,- op partijzucht of inhumaniteit hebt be-
trapt? '
En indien niet, waarom weert uw partij dan stelselmatig onze
mannen
Zoo nu weer te Groningen.
Reeds herhaaldelijk hadden Burgemeester en Wethouders voor-
gesteld, in de plaatselijke Schoolcommissie ook een enkelen voor-
stander van het vrije onderwijs op te nemen.
Er bestond wel aanleiding toe. Immers, de helft van het
schoolwezen behoort te Groningen aan de vrije school.
Er was een zeer aannemelijk candidaat. Prof. Gratama zal door
niemand als onbevoegd of te partijzuchtig candidaat worden af-
gewezen.
Er zou een zeer ernstige grief door zijn weggenomen, die sinds
jaren bij een groot deel der burgerij tegen den Gemeenteraad be-
staat.
Gevaar was er niet bij.
Ook al ware hg gekozen, Prof. Gratama beschikte slechts
over een enkele stem en zou alleen hebben gestaan in de Com-
missie.
En toch vond deze voordracht bij den Gemeenteraad te Gronin-
gen zeer ernstige bestrijding.
De heer Leopold wilde liefst geen der beweerde grieven ont-
vankelijk verklaren, maar
„Maar ook wanneer men al grieven had, dan nog zou men rekening moeten
houden daarmede, waarin die grieven bestaan. Als men er aan voldeed, dan zou dit
toch tot geen practisch resultaat leiden. De grieven zijn tegen het neutraal
onderwijs, dat niet neutraal is. Men zou dus zeggen, als het onderwijs neutraal
werd gemaakt, dat het dan ook te gebruiken zou zijn voor die partij; maar die
partij wil dat niet, zij wil positief-Christelijk onderwijs. Op die wijze zoude aan
die grieven toch nooit te gemoet gekomen kunnen worden. Spr. gebruikt hierbij
de volgende vergelijking. Hij stelt zich voor, dat de Staat van plan is te z'orgen
voor goed drinkwater en dat de Regeering een voorstel doet om dat denkbeeld te
verwezenlijken. Die Regeering zegt, dat het water koud moet wezen. Nu is er
echter eene partij die zegt, dat het water warm moet zijn. Deze partij krijgt haar
zin niet. Wat doet uu die partij? Zij komt op met te zeggen, gij wilt het water
koud hebbeu, maar het water is uiet koud. Spr. vindt dergelijke tegenwerking van
het Staatsonderwijs onedel. Welk belang heeft die partij bij den graad van koude
van dat water, tegen het gebruik waarvan zij gemoedsbezwaren heeft? '
„Burg. en Weth. komen op de billijkheid. Daar schijnt wel iets voor* doch
men moet daarom toch niet te veel toegeven. Het is wenschelijk, dat iedere partij
doet wat zij goed acht, dat doet juist de antirevolutionaire parüj ; spr. ziet, dat
zij alles uitsluit wat niet tot hare kleur behoort; wat hier in Groningen op kerke-
lijk gebied is voorgevallen, levert daarvoor het sprekendst bewijs ; zonder te vragen,
of daardoor het bekwaamste en nobelste deel van het volk geweerd wórdt, stuurt
die partij los op het doel, dat haar als het goede doel voor oogen staat, door per-
sonen te kiezen, die haar aan dat doel nader willen brengen. Spr. acht die partij
daarom hoog. Hij wil die zelfde uitsluiting bij de andere partijen en kan zich
anders geen gezonden toestand denken.
„Burg. en Weth. willen de beginselen en meeningen der antirevolutionaire' parlij
in de schoolcommissie vertegenwoordigd zien : spr. wil aannemen, dat dit woord '
hun onbedacht uit de pen gevloeid is, maar van beginselen kan alleen sprake zijn
bij de vaststelling van de wet, niet bij de uitvoering.
Burg. en Weth. stellen het zoo voor, hetgeen spr. als eene utopie beschouwt,
alsof een anti-staatsschoolman bekeerd zou worden. Het komt spr. voor, dat men
daarbij niet onderscheidt; men heeft niet te doen met een anti-staatsschoolman, maar
met een anti-revolutionair, het eerste is slechts een uitvloeisel van het laatste.
Maar als er sprake van bekeering zou kunnen zijn, zou ook de geheele commissie
bekeerd kunnen worden, wat de Baad van Groniogen wel niet wenschelijk zou ach-
ten. Maar hetzij er bekeering plaats hebbe of geen bekeering, en dit laatste is het
waarschijnlijkst, het gevolg van het een en ander zal een eindelooze strijd zijn in
de commissie en die het spoedigst daarvan vermoeid werd, zou ophouden lid te
blijven."
Het einde van het debat was, dat van de 24 raadsleden de helft
zich voor den hoogleeraar Gratama verklaarde, terwijl de andere
helft, na zich blijkbaar vooraf verstaan te hebben, eenparig op
den onderwijzer Rijkens stemde.
Hierop dient gewezen .>
Van tweeën één toch.
Of de aitsluiting, het ondanks openlijke voordracht van Burge-
meester en Wethouders voorbijgaan van een man als Prof. Gra-
tama, vloeit uit den geest der Wet van '57 voort, die dan uit
haar eigen vruchten geoordeeld wordt.
Of wel, ze strijdt met den geest dier wet, maar is dan, erger
nog, een smadelyke hoon, aan alle voorstanders der vrije school
in een uitnemenden geestverwant ats . Prof. Gratama aangedaan .
Wat kiest de liberale partij ?
Haar uitlatingen worden meer en meer verdacht.
9
Of wat dunkt u van deze zinsneê in het Am e rs f. Weekblad?
„De anti-schoolwetmannen doen zich hier meer dan op eenige andere plaats hoo-
ren, en ijveren onder het masker eener ziekelijke dsveeperij tegen, de bextaande
orde in den Staat. Wel is de Staat lankmoedig te noemeo, die, oftchoon rechtens
daartoe volkomen bevoegd, aan zulke veraenigingen in het belang der openbare
orde haar recht van bestaan niet ontzegt.'^
Dat men ons nog duldt, is langmoedigheid !
Een nog erger Cultuurstelsel.
Ergerlijker laat zich in" het oog van een liberalistisch partijgan-
ger niet licht iets uitdenken, dan het Cultuurstelsel dat het Con-
servatisme op Java' heeft ingevoerd.
Men mocht de Javaansche maatschappij niet dwingen.
Zulk een landsvadeflijke albemoeiing moest op dooding van de
nationale levenski-acht uitloopen.
Welke vrucht Java teelcn wilde, moest de Javaan zelf weten.
Dat in beslag nemen van een geheel land, om het dienstbaar te
maken aan een productie, waartoe het uit zich zelf niet komen zou,
was misdadig.
Dat stond niet aan den Staat; dat lag in geen regeeringsbe-
voegdheid ; dat kon de taak der overheid niet wezen !
Een regeering, die landbouwer van beroep werd, zag om het
zeerst haar eigen waardigheid en de toekotmt der natie voorbij.
Voor een tijd lang kon men daar schitterende sc/ii;n-resultaten
meê verkrijgen, maar ten slotte liep het op nationaal bederf uit.
Tot op een goede hoogte gingen we steeds met onze Liberalen
in deze veroordeeling van het koloniaal cultuurstelsel me6. Of lie-
ver nog, men kan zeggen, dat de Anti-revolutionairen zelven het
eerst de onhoudbaarheid van dit dwangstelsel hebben gepredikt.
In Oost en Noord, in Koloniën en Moederland, hebben we steeds
tegen menschonteerenden dwang geprotesteerd, en gewaarschuwd
tegen de begripsverwarring, om , aan den Staat toe te vertrouwen,
wat de heilige taak is der Maatschappij.
We dachten, de . Liberalen moesten, krachtens ,hun formeel be-
ginsel, met ons in het gelid staan, en hun strijd tegen het cultuur-
stelsel werd o. i. meest door dat beginsel gerechtvaardigd.
Zal die gunstige opvatüng stand kunnen houden?
Metterdaad, we geraken aan het twijfelen, en bekennen gulweg
dat we het spoor bijster zijn, nu onze Liberalen op nog ergerlyker
wijs precies hetzelfde in het Moederland willen drgven, wat ze op
koloniaal terrein zoo onverbiddelijk en zoo terecht in onze Conser-
vatieven hebben afgekeurd.
10
Of in ernst, zeg ons, is bet nieuwe Schoolprogram onzer Liberalen,
op den keper beschouwd, wel iets anders dan de invoering van een
nog dreigender Cultuumtelsel op de erve van het Rijk der Neder-
landen in Europa? Is het niet of de apostelen van dit stelsel, maa-.
nen als Kerdijk en Moens, naar den roem dingen om hun naam
naast dien van Graaf van den Bosch op 's lands historieblad te
vereeuwigen ?
Ons Indisch Cultuurstelsel strekte, om Java niet t&laten produ-
ceeren wat het zelf verkoos, maar wat den Regent van Buiten zorg
goeddacht.
En wat na is de strekking van. het Liberale Schoolprogram an-
ders, dan om door middel der Staatsschool de natie in geestelijken
zin te laten produceeren niet wat ze zelve wil, maar wat de libe-
ralistische drijver door haar geteeld wil hebben?
Een natie arbeidt óók in geestelijken zin, en het ^j^'oé^mc^ van dien
rusteloozen arbeid moet bij een vry volk door nationale keus en
vaderlandsche neiging bepaald worden.
Daaraan nu wil men een einde maken.
De natie moet blijven arbeiden, zelfs harder zwoegen dan dusver,
maar het product van dien arbeid zal vooruit door onze Liberalisten
worden bepaald.
Het wonder, door de Gouvemements Koffietuinen op Java verricht,
zal de Gouvernementsschool in het vrije Nederland moeten doen.
Omdat het Gouvernement koffie noodig heeft, wordt de Javaan
gedwongen koffieboomen te planten. En evenzoo, omdat het Libe-
ralisme een ontkerstende volksontwikkeling noodig beeft om staande
te blijven, moet heel het jonge geslacht in de Staatsschool voor die
ontkerstening rijpen.
Onze leidslieden komen saam. Ze bepalen in hun vierschaar de
hoeveelheid en de soort van geestelyke vrucht, die binnen zeker tijds-
bestek door ons volk moet geproduceerd worden, en misbruiken nu
den sterken arm van den Staat, om oen vry volk, in strijd met
zijn eigen neiging, in weerwil van zijn verleden, ondanks zijn ver-
klaarden tegenzin, tot leverantie van dit product te dwingen.
Ook hier stuiten we dus wel en goed op een Cultuurstelsel, mz.'diX
op een Cultuurstelsel van nog ergerlijker soort.
Op Java spaarde men voor het minst de sawah's nog ; naar eisch
der Liberalen wordt het juist op den ondergang onzer Sawahs, d. i.
onzer vrije cultuur in vrip scholen, gemunt.
Java werd met een cultuurstelsel begiftigd om onze schatkist te
redden; het cultuurstelsel onzer Liberalen is op weg, om onze schat-
kist te ruïneeren.
Last not least, het Koloniaal cultuurstelsel stoorde slechts den
vrijen loop van stoffelijke belangen; het cultuurstelsel onzer Libe-
ralen is een aanslag op 's Lands geestelijke ontwikkeling. Voor
's lands geld van alle jonge Hollanders kleine liberaaltjes te maken,
is van dit nieuw-modisch cultaurstelsel . het uitgesproken doel.
Men heeft zoo zijn wenschen, hoe men het liefst een volgend
geslacht hebben zou.
11
Laat ge de natie zich vrij ontwikkelen, dan komt daar niets van;
dan gaat het juist een anderea kant uit ; dan heeft het Liberalisme
geen toekomst.
Dat mag niet.
Daar moet tegen gewaakt.
De natie moet geliberaliseerd worden.
De volksschool moet dat doen.
Dus moet die volksschool in Liberale handen gespeeld.
Maar nog is men er niet, als het volk in die school niet komen wil.
Twee middelen bieden zich daartoe aan.
Eerst zal men het beproeven met het minst opzienbai'ende : Maak
de vrije school onmogelijk, dan komen de kinderen van zelf in uw
Gouvernements-koffietuinen.
Maar bleek ook dat niet afdoende, dan is men nog niet ten einde
raad en houdt nog altyd zijn viaticum ad orcum 1) in petto: Sluit
de vrije school en plaats de politie aan elke huisdeur om toe te
zien, of al de jongens en meisjes er wel uitkomen, om zich van
's. morgens 9 tot 's middags 4 in »de Staatsfabriek van kleine libe-
raaltjes" naar eisch te laten bewerken.
Gedienstigheden der praktijk.
Onze Schoolwet wil in Art. 23 een waarborg geven voor de
Conscientie-vrijheid. De onderwijzer zal' niets doen of toelaten wat
in strijd is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige
begrippen van andersdenkenden.
Gisteren toonden we aan, hoe dit artikel juist het tegendeel
uitwerkt van wat het beoogt , en de conscientie niet beschermt,
maar in de klem zet.
Er waren nu eenmaal een reeks gemeenten, wier bevolking te
gemengd en te klein was, om een anderen uitweg te laten dan
één gemengde school.
Dat heeft men op het geheele land toegepast, ook waar tal van
andere uitwegen open stonden.
Vandaar dat we in het verkeerde spoor raakten.
Toch, ook dit merkten we reeds gisteren op, bleek ook te dezen
opzichte de natuur sterker dan de leer.
We noemden de yeluwe en de gewesten bezuiden den Moerdyk.
Naar eisch der wet, mogen de Openbare Scholen in die streken
in geen enkel opzicht een ander karakter dragen dan b. v. te Rot-
terdam of te Arnhem.
De wet kent maar éen soort van Openbare Scholen. Allerwegen
in het land moet de Openbare School van dezelfde natuur zijn.
Afwijking van dien regel is wetschennis.
Er mag ten deze zoo weinig onderscheid bestaan, dat het een
Eoomschen ingezeten volmaakt hetzelfde moet zijn, of hij zijn kind
naar een Openbare School in Groningen of naar een Openbare
1) Een paardenmiddel.
12
School in Boxtel moet zenden. En, omgekeerd, voor een Protestant
mag er geen het minste verschil in liggen of hij zijn kind aan
een Openbare School op de Velu we dan wel aan een Openbare
School in Tilburg toevertrouwt. ^
Zoo is de eisch van het stelsel, het voorgeven der theorie, dé
klem der wet.
Beantwoordt de practijk daaraan?
Beginnen we met het kerkelijk karakter der onderwijzers.
Het spreekt van zelf dat dit met de Openbare School niets uit-
staande heeft.
Voor een Openbare School is het volmaakt onverschillig of de open-
bare onderwijzer Roomsch of Protestant, een Israëliet of een Turk is.
Daar mag zelfs niet naar gevraagd worden.
Nog onlangs was onze Schoolinspectie over het wangedrag van
een Gemeentebestuur, dat er naar vragen dorst, en wij gelooven te-
recht, * verontwaardigd.''''
Hierop afgaande zou men dus denken moeten, dat een onderzoek
naar de plaatsing des Onderwijzers, in verband met hun kerkelijk,
lidmaatschap, tot het zonderlingst potpourri zou leiden. Er zal, zoo
zoudt ge meeuen, geen oog op te houden zijn. Waar elk oorza-
kelijk verband door de wet als contrabande is uitgesloten, zult ge
vruchteloos naar eenigen regel zoeken. Het zal de bontste dooreen-
mengeling zijn, die ge u bij statistische onderzoekingen kunt voor-
stellen. Neem welke streek van het land ge wilt, en ge zult er
dorp naast dorp vinden, waarin hier een Roomsche, daar een Ge-
reformeerde, ginds een Liithersche, en verderop een Israëliet, 't zy
midden in de Veluwe of in 't hartje van Noord-Brabant, aan het.
hoofd der gemeentescholen staan.
En toch, hoe uw berekening faalt!
Contrarie van dien, vindt ge een uitkomst, die u in staat stelt
om een vasten regel op te maken, waardoor ge voor een goed
deel van het land met vrij stellige zekerheid vooruit zeggen kunt,
van welke Kerk de man is, die er de jeugd in do volksschool
onderwijst.
Ge vindt, dat ge voor gansche provinciën bijna zeker kunt zeg-
gen, dat de overgroote meerderheid van onderwijzers er Roomsch,
andere streken, waarvan ge, zonder vrees van tegenspraak, bewe-
ren kunt, dat de onderwijzers er Protestantsch zijn; ja zelfs en-
kele streken, waarvan g§ veilig vermoeden kunt, dat de onderwyzer
er een bepaalde richting in de Protestantsch e Kerk zal zijn toegedaan.
Is dit toeval?
Niemand durft het beweren.
Maar zoo niet, dan wordt er op gelet van welke Kerk de adspi-
rant is.
Dit nu is tegen de wet.
En wat zeggen nu onze Liberalen hiertoe?
Als één enkel Gemeentebestuur het waagt open kaart te spe-
len en, ter voorkoming van teleurstelling, er P. G. in haar adver-
tentie van oproeping bijzet, dan zijn de heeren verontwaardigd.
13
Maar als tientallen van Gemeentebesturen wel niets van hun
toeleg aan de groote klok hangen, edoch feitelijk geene benoeming
doen, zonder zich vooraf vergewist te hebben, dat de adspirant
van de gewilde Kerk is, dan geen woord.
Of ja , dan wel een woord, . maar, gelijk nog eergisteren het
Handelsblad, om hierin niets onnatuurlijks te vinden.
Kan de paradox : » Be mug uitzijgen en den hemel vei'zwelgen,'"
ooit toepasselijker zijn dan op deze gedienstigheid der praktijk?
En bleef het daar nog maar bij !
Maar de gedienstigheid gaat veel verder.
Heel het land van ' den Dollart tot de Schelde weet, dat de
scholen midden op de Veluwe van geheel andere natuur zijn dan
de scholen om Maastricht, en dat evenzoo de Limburgsche school
weer geheel iets anders is dan de school in het Brielsland.
Vraag er, mits niet officieel, .uw bekenden ouder alle richtingen
naar ; doe onderzoek by uw liberalen vriend, uw Eoomschen disch-
genoot, uw conservatieven vertrouwde, en een glimlach zou beur-
telings om elks lippen zweven, indien ge u nog aansteldet als kon
over deze feiten tusschen u en hen nog geschil bestaan.
Wie de eenzelvigheid van de Openbare School op de Veluwe,
in Limburg en Noord-Brabant, in Brielsland en Noord-Holland,
als stelling ter verdediging koos, zou zich in het oog der publieke
opinie belachlijk maken; toonen dat hij. de kaart van het land niet
kende; en uit de nevelen der theorie terug zijn te roepen naar
de feiten der practijk.
Heeft men nu een enquête bevolen , om naar dit feit van publieke
notoriteit onderzoek te doen en de eere der wet te herstellen?
Integendeel, men heeft de vingers voor de oogen gebracht. Zoo
zag men en deed niettemin alsof men niet zag.
De wet was middel, iets anders doel en dat andere werd
door deze gedienstigheden der practijk niet geschonden, maar
bevorderd.
Of hier dan toeleg in school?
Of men deze toestanden met opzet in het leven riep?
Geenszins.
Men kon niet anders, en wat niet anders kon, had zijn aanbe-
velenswaardige zijde.
ultra posse nemo 1) ; wat hebt ge aan te merken?
Wat we hebben aan te merken?
Dit.
Indien de theorie van uw wet, hoe schoon ook uitgedacht, op
de feiten van het leven afstuit, wees dan tegelijk een eerlijk en
een verstandig wetgever, en wijzig een wetsbepaling, die op den
feitelgken toestand van uw land niet past.
Nog steeds verplaatsten we ons op uw eigen standpunt. >
Welnu, ook op dat standpunt ons denkende, roepen we u toe:
maak artikel 23 concreet!
1) „Nood breekt tcet."
HET GEHEIM VERRADEN.
Misrekening.
De Liberalistische enterij viel ten onzent niet meê. Naar den op
Franschen bodem veredelden aard van het boomgewas, /ou ook
het wilde hout in de Nederlandsche kweekerij, door inenting van
daar ginds gewonnen lot, verbeterd worden. Vooral de volksschool
ontving den last om zulk een enterij op groote schaal te zijn.
Het baatte niet of al in de hoogere kringen der maatschappij het
kunstlicht haar schittering uitstraalde. Onder den constitutioneelen
regeeringsvorm dient ook met den invloed van het volk in wijderen
kring gerekend. Derhalve voor duurzameu triomf geen waarborg,
zoolang op de natie in het groot de kunstbewerking niet met goed
gevolg was toegepast. Vandaar de gretigheid, waarmee men zich
op de volksschool wierp.
1806 en 1857 waren de twee mijlpalen op den weg, die tot ver-
overing van die nationale sterkte leiden moest.
Beide malen het doordrijven der eenvormige Staatsschool ter ver- '
nietiging van de vrije school. In 1806 onder de vlag van een ver-
bleekt Protestantisme. In 1857 onder de banier van een verwaterd
Christendom.
Nog twee dagreizen, en de eindpaal, waarnaar het beginsel drijft
zal bereikt zijn. Gelijk Hfet verbleekt Protestantisme in een verwa-
terd Christendom verliep, zal ook dit op zijn beurt in een volstrekt
kleurlooze godsdienstigheid verschieten, welk proces, al voortgaande,
in bestryding van allen godsdienst met open vizier eindi'gen moet.
Pou'ain dorst het uitspreken : La vraie religion c'est de vüen avoir
aucune, d. w. z. » Waarlijk vroom is alleen wie met allen godsdienst
heeft gebroken!"
Toch zag men van deze aan allen godsdienst vijandige strekking
niets aan de oppervlakte. Het kwaad school in het beginsel, en ook
onder onze Liberalisten kunt ge veilig den grooten hoop vertien-
den, eer ge naar een man van beginselen zoeken gaat.
15
Integendeel meendeu èn pers èn publiek èn Wetgever de ware
vroomheid door deze enting van het veredelde lot te zullen bevor-
deren. Wat men bestreed, wa,s niet de echte maar de valsche vroom-
heid. Niet de Kerk, maar de secte. Niet de Openbaring der Hemel-
sche genade, maar van den helschen haat.
Ter goeder trouw mag daarom van de meeste Sohoolwetmannen
ondersteld, dat ze metterdaad volksgaluk door volksontwikkeling
tot hun oogmerk kozen; vast overtuigd dat het oude Christendom
hieraan schadelijk, alleen hun nieuwe godsdienst der humaniteit
■hieraan bevorderlijk was.
Een kunstig systeem hadden ze hierop uitgevonden.
Een wet der vrijheid zou onze Schoolwet zijn; ieders overtui-
ging eerbiedigen ; het heil van volksontwikkeling verhoogen en aan
de kweeking vatt alle Christelijke en maatschappelijke deugden
dienstbaar zijn. In ernst, wat verlangde men meer?
Edoch, let op de keerzijde.
Christendom boven geloofsverdeeldheid sloot behendiglijk de deur
voor allen geopenbaarden godsdienst, voor de Schrift, voor den
naam van Jezus Christus als Verlosser, — maar liet haar op meer
dan een kier staan voor den zelfuitgedachten godsdienst van het
Modernisme, voor den Catechismus van het Nut en de vooi'stel-
ling van Jezus naar de leer onzer moderne Samosateners, d. i. als
genie der vroomheid.
Eerbiediging van aller overtuiging smoorde op de lippen van
leermeester en scholier het protest tegen den Godloochenaar, maar
mocht niet zoover gaan om ook den sectehaat der geloovige Chris-
tenen te ontzien.
Vrij zou het, onderwijs zijn, mits onder dien verstande, dat elk
en een iegelijk, die, na zijn cijns voor de Staatsschool betaald te
hebben, het geld voor een tweede school op eigen kosten niet be-
zat, d. w. z. acht tienden der natie, van deze vrijheid, anders dan
in schyn, waren uitgesloten.
Zoo gelukte het een Volksschool in het leven te roepen, die
schijnbaar in het stelsel der vrijheid paste. Een stelsel, dat concur-
rentie in- en schoolplicht uit'siooi en, sterk door zijn spelen met den
Christelijken naam, zonder openlijken dwang het doelwit zou bereiken.
Zoo ingenomen was men dan ook met dit stelsel, dat men luide
profeteeren dorst, hoe nu eerst de nationale ontwikkeling een
vaart zou nemen. Had den moed om u een gesfacht verder te
denken, een geslacht, op die wonderschool gekweekt, en ja, ge hadt
wel eens van Neerlands luister in de dagen der Eepubliek ge-
hoord, maar van den volksbloei, die nu te komen stondt, hadt ge
geen begrip !
Bijna twintig jaren verliepen sinds, en wat is er van dio hoog-
dravende fanfare geworden ?
God.sdiensttwist zou voor altijd uithebben en nooit woedde hg
zoo fel als thans.
Als een eenig volk zou onze natie zijn saamgesnoerd ea nooit
waren we sterker verdeeld.
16
Handel en scheepvaart zouden een ongekende hoogte bereiken en
nooit kwynden ze gelijk nu.
Deugd en huislijkheid zou alom een macht worden en nooit be- .
reikte de drankaccijns de hoogte der laatste jaren. * '
Tevredenheid zou vooral het deel der lagere volksklasse zijn en
nooit stak door het sociale vraagstuk dreigender storm op.
Ja zelfs, al blijft ge bij de lagere school en den bloei van het
onderwijs zelf staan, dan nog is de teleurstelling oiizer liberalen
geschikt om uw deernis gaande te maken.
Nog bij ons zilveren Grondwetfeest waren ze vreugdedronken,
maar, sinds ontnuchterd, hebben -ze naar de lier gegrepen en tok-
kelen u klaagzangen voor over den jammerlijken staat van onze
onderwijzers, over den ellendigen toestand van het onderwijs, over
het gebrekkig gehalte en getal van meesters en scholieren, zóó
roerend, zoo naar het leven geteekend, zóó hartaangrijpend, dat ge
hun noodkreet niet te sterk keurt : Onze volksschool is in gevaar !
In zulk een toestand zou bezonnen overleg licht tot zelfonder-
zoek nopen en de vraag op de lippen brengen: »A.ls het dan nu
uitkomt, gelijk mijn tegenstanders hebben voorspeld, en ik een pro-
feet bleek die brood eet, kan dan de font ook in het beginsel
schuilen, in het onmogelijk beginsel van goed bedoelde, maar prac-
tisch onbereikbare en daardoor ontzenuwende neutraliteit?'''
Liever dan aan die mogelijkheid ook maar te denken, onderdrukt
het Liberalisme die vraag, zoekt door opwinding het ontzonken
zelfvertrouwen te herwinnen, en decreteert: ISTiet in het beginsel
school de feil, maar in het stelsel.
Ons stelsel, dat om den schijn der vrijheid te redden, op concur-
rentie gebaseerd was en het schoolbezoek vrij liet, moet hoe eer
hoe beter prijs gegeven. Tot schoolplicht moet het kom en, concur-
rentie op den duur onmogelijk zijn. Wiy Abed-Nego is raad, mits
men voorshands met Volksonderwijs medega.
Drie stelsels stonden naasteen.
Oud-liberale : Concuri'entie. Deswege matige schoolkosten. Vrij
schoolbezoek.
Nieuw-liberale: De concurreotie feitelijk gedood, door hoog opge-
dreven schoolkosten. Schoolplicht.
Radicale: Alle concurrentie bij de wet verboden. Kostelooze Staats-
school voor allen. De vrije school gesloten.
Men oordeele of voor^eze volte face de uitdrukking » Rechtsom-
keert" te sterk gekozen was.
Foorheen hardnekkig verzet tegeo elke schoolwetwyziging. Thans
eisch tot onverwijlde herziening !
Voorheen tegen schoolplicht. 27m?i« er met alle man v o o r ijverend !
Voorheen een stelsel op den gr o ndsl ag van concurrentie. Thans
die concurrentie op den duur onhoudbaar yerklaard !
Christelijk Nederland! Vergeet niet, dat men u gewaarschuwd
heeft !
Ge waant nog dat de aanval in het front zal komen. Zie, gezijt
van achteren reeds omsingeld!.
17
Doel en middel.
Ook het Handelsblad mengt zicli in het vernieuwd debat,
dat we over de schoolquaestie openden. Dit verheugt ons. Van
die zijde althans zijt ge veilig voor den vulgairen, luchthartigen
trant, waarmee andere organen der pers zoo vaak een gedachten -
wisseling over ernstige volksbelangen bederven. Meer nog dan
het Vaderland, welks nobelheid van taal, gelijk men weet,
niet zelden door ons gewaardeerd wordt, blijft het Handels-
blad bijna onveranderlijk in den goeden toon, binnen het perk
der goede manieren.
Ook haar drie laatste artikelen wenschen we daarom op den
voet te volgen, zoodra de beëindiging van het onderhavig debat
ons dit slechts even veroorlooft.
Voorhands loopt het debat -niet over dat deel van het oude
schoolprogram der Liberalen, wat ze ook nu handhaven, maar
uitsluitend over dat ander deel, waarin ze thans verwerpend wat
ze vroeger voorstonden of ook, thans ijverend voor wat ze vroe-
ger afkeurden, een tweeden veel felleren aanval wagen gaan op
de vrijheid van onderwijs in Nederland.
De tegenstelling gaven we aan. Ze schuilt in de woorden
Concurrentie en Schoolplicht of, wil men korter gezegd, in de geld-
quaestie.
De toekomst heeft onze Liberalen teleurgesteld.
Ze waanden in ernst, er met de wet van '57 reeds te zijn.
Eenerzijds was hun vertrouwen op de deugdelijkheid van eigen
streven te groot; anderzijds hun dunk van het particuliere initia-
tief te gering.
Eeeds is in hun Kraton bres geschoten. Ze achten zich bin-
nen zijn muren niet meer veilig, en dit noopt hen een sterker
stelling op te zoeken, die, zoo hopen ze, allen tegenstand des be-
legeraars zal kunnen trotseeren.
Te onderzoeken, of de weinige paedagogische kracht, die ze
dupver ontwikkelden, ook aan het stelsel zelf te wijten ware, komt
niet in hen op. Hun geloof aan de deugdelijkheid van hun stel-
sel is nog onvoorwaardelijk.
De oorzaak vai^ de gebrekkige resultaten, die ze dusver ver-
kregen, kan, zoo meenen ze, uitsluitend in te gróote lankmoedig-
heid hunnerzijds schuilen. Ze hebben voor zichzelven nog te wei-
nig geëischt. Ons nog te ruim spel gelaten. Hun eerbied voor
de leuze van » Vrijheid" is te duur betaald.
Diensvolgens willen ze thans overgaan tot hun scherpe resolutie;
vast besloten, om, bleek ook die resolutie nog niet scherp genoeg,
haar nogmaals en zoolang te verscherpen, tot er van verzet geen
sprake meer kan zijn, en de volksschool haar oogmerk'— de
liberalisering van den volksgeest — met wiskundige zekerheid
kan bereiken.
Zelf erkenden we, dat nog scherper resolutie mogelyk is. Bij
18
Abed-nego vergeleken, is de Vereeniging van » Volksonderwijs'*
even achterlijk, als ze de wet van '57 vooruit is.
Toch is scherpe resolutie voor het nieuwe schoolprogram een~ al-
lerminst te scherpe uitdrukking. ^ .
Wat de leeraren der Middelbare School te Amersfoort schre-
ven : dat de Staat nog te inschikkelijk voor het vrije onder-
wij e was;
wat de heer De Veer op de Amsterdamsche meeting uitriep:
Met die drijvers niet langer parlementeeren, maar spijkers met
koppen slaan !
wat de heer Kappeyne van de Coppello in de Tweede Kamer
verklaarde : Dan moet de minderheid maar onderdrukt worden,
want dan is ze de vlieg, die de apothekers-zalf bederft !
wat de heer Godefroy betuigde: De Staatsschool sterker maken
wil ik, maar uw grieven toegeven, nooit !
zijn o. i. even zoovele teekenen des tijds die onvoorwaardelgk
onze uitspraak rechtvaardigen : J)e scherpe resolutie is een Farao'' s
antwoord : Laat ons den druk dezer lieden verzwaren ! of, wil
men, eeu Rehabeam's raad : Onze vaderen hebben u met geeselen
geslagen, maar wij zullen u met schorpioenen kastijden !
Het middel, dat hierby ter doelsbereiking dienst moet doen,
is zeldzaam eenvoudig, en laat zich saamvatten in de eentonige
bede, die ze tot de Eegeering richten: Geef ons meer geld!
In dien éénen eisch om meer geld uit de Staatskas, lossen zich
alle programma's der Liberale staatslieden op.
Meer geld, om onze onderwijzers beter te beloonen.
Meer geld, om meer onderwgzers te kunnen aanstellen.
Meer geld, om meer en betere onderwijzers te kan,nen kweeken.
Meer geld, om onze scholen nog ruimer en in grooter aantal te
bouwen.
Meer geld, om op nog milder wijs in de schoolbehocften voor
ons Staatsonderwys te voorzien.
Niet tot verwijt zij dit hun gezegd, maar ten bewijze, hoe wei-
nig het recht aan hun kant is, zoo dikwijls zij het zedelyk karak-
ter van ons streven meenen gedood te hebben, als is aangetoond,
dat de schoolvraag onzerzijds zich tot een geldquaestie herleiden
laat.
Om dien eisch, dat hun een twee miliioen meer uit de schat-
kist worde toegestaan, al» onafwijsbaar aan te dringen, ontdekken
ze ons met voorliefde de diepe wonde waaraan de Staatsschool lijdt.
Ze noodigcn u, met hen hun scholen binnen te treden en u te
overtuigen, of niet ook u. i. het onderwijzend personeel in getal
en gehalte veel te wenschen overlaat, of de vruchten van het on-
derwijs niet nog zeer gebrekkig zijn ; of onvoorwijlde voorziening
in zulk een noodstand geen eisch van het oogenblik is.
Uitteraard vindt dit geen tegenspraak.
De kreet uit den boezem der openbare onderwijzers tegen zulk.
een krenken van hun goeden naam blyft uit. Immers dit zou de
zaak bederven.
19
Schoolopzieners en Inspecteurs, wel verre van het voor hun
scholen op te nemen, plaatsen zich veeleer aan het hoofd der be-
weging. -
Wij hebben wel het allerminst reden, om ten behoeve van de
voortreffelijkheid der Staatsschool - apologetisch vertoog te le-
veren.
Zoo stemt men dan met verrassende eenparigheid toe, dat de
Staatsschool dringend verbetering eischt, en is, naai' hot beweren
der wegbereiders voor Abed-nego, het onomstootelijk bewijs gele-
•verd, dat de Staat meer geld geven moet.
Biedt de karigheid der fondsen niet langer beletsel, dan darven
ze vertrouwen : 1°. degelijker personeel voor het onderwijs beschik-
baar zal komen; 2°. dat.de opleiding van dit personeel deugdelij-
ker zal zijn ; en . 3". dat het onderwijs op betere scholen, door
betere en meerdere- onderwijzers gegeven, het volk verder zal
brengen.
Dat het vrije onderwijs hierdoor in de klem zal komen, ontken-
nen ze wel niet; niaar wie zal van hen vergen dat ze daarom
treuren ?
Als gij, voorstander van het Christelijk onderwys! nog een aan-
zienlijke som meer dan dusver aan de voor u onbruikbare Staats-
school moogt betalen; als ge, om de concurrentie vol te houden,
de tracteraenten uwer eigen onderwijzers welhaast verdubbelen
kant; als ge ook voor dat verhoogd salaris, in weerwil van uw
driewerf herhaalde oproeping, geen candidaat meer vindt ; als ge
met elk halfjaar uw school in den ongelijken strijd achterraken en
uw deficit op onrustbarende wijs klimmen ziet, en op uw vraag
om ondersteuning aan de broederen schrapping van contributie
krijgt, wyl ze hun tien of twintig gulden maar eens kunnen uit-
geven, en ze nu voor d,o Staatsschool moesten storten ; ongetwij-
feld, dan heeft de scherpe resolutie der Liberalen uw Christelijke
school wel gedood, — maar konden zij dit helpen ? Daarom deden
ze het niet, ook al moest het er uit volgen !
Daarom deden ze het niet.
Dit is geen phrase. We gelooven dit oprochtelijk.
Althans van de groote meerderheid der kiezers die men voor
deze scherpe resolutie opwindt.
Ook van de meerderheid der onderwijzers en schoolmannen, die
teveel bezig zgn met hun eigen school , om aan de* onze ook maar
te denken.
Waarom ook niet van een deel der Pers ?
Toch is daarmee het Liberalisme niet vrygesproken.
In het stelsel is opruiming der vrije school wel terdege doel.
De hoofdmannen doorzien dit uitnemend goed.
Toch volharden ze in hun opzet.
Althans Opzoomer en De Veer ontslaan ons van het bewijs,
dat in den krijgsraad slechts middel is, wat men op de buiten-
wacht ter goeder trouw als doel verheerlijkt.
30
Hoe de Openbare School tegenviel !
Aan de voorstanders is overkomen, wat men gemeenlijk bij e6a
kranke pleegt waar te nemen.
Reeds lang gevoelde men zich niet fiksch, maar hield zich toch
goed, elke aanmerking over bleekheid van gelaat en fletsheid van
oog afsnijdend met de opgeschroefde verklaring »dat men zich
heel wel voelde !" . . , tot men het eindelijk moest opgeven, om,
door de ziekte overmand, zich in zwaarmoedige bui naar zijn
slaapvertrek te begeven, en, tpt het tegenovergestelde uiterste
overslaande, nu zich zijn krankheid veel erger voor te stellen, dan
ze metterdaad is.
Niet anders verging het ons Openbaar onderwijs.
Sinds lang hadden de physionomeu laten verluiden, dat er aan
de kerngezondheid der openbare school iets schortte, dat ze loom
in haar beweging en onzeker in haar gang was. Haar gelaat
teekende.
Maar ge vergist u, zoo ge waant, dat dit de pleegvaders dier
school tot bezorgdheid over hun kindeke zou verwekt hebben.
Het tegendeel van dien.
Niet zonder fierheid hielden ze staande, dat dit aan onze ver-
beelding, aan óns wangunstig oog lag. Hun pleegkindeke was een
toonbeeld van gezondheid, van frisch en krachtig leven tintelend,
niet slechts om onze bijzondere school, maar om heel het school-
wezen van Europa tot jaloerschheid te verwekken.
Maar zie, op eenmaal is dat alles anders geworden.
Thans hoort ge niets dan klachten, voelt men overal pijn, is er
niets dat deugt, is men in optima forma ziek gaan liggen en spreekt
men op melancholischen toon reeds van de mogelgkheid, dat de
ziekte eens een ernstigen keer nam.
Volle waarheid was er natuurlijk zoo min in de eerste als er nu
13 in de laatste gemoedsuiting. De openbare school was reeds
krank toen ze nog stofte op haar gezond gestel, en is- thans nog '
buiten alle gevaar, nu ze zich inbeeldt, dat, zonder heroïeke kuur,
de dood wel eens nabij kon zijn.
Evenwel is zoomin haar vroegere grootspraak als de plotselinge
overgang tot zwaarmoedige klacht een zielkundig raadsel.
Te minder, daar er metterdaad onmiskenbare teekenen van niet
zoo geheel onbeduidende ongesteldheid waarneembaar zijn.
Niet slechts indien ge afgaat op uw eigen indruk.
Niet slechts indien ge op het steenen van de kranke zelve let.
Maar ook indien ge rekent met de wetenschappelijke diagnose,
u voorgelegd in het Rijksverslag over het Onderwijs.
Van de complexe symptomen, gelijk onze artsen dit noemen,
zwijgen we.
Voor ons, leeken, is kennisneming van de hoofdkwaal genoeg.
Temeer, daar ge op die hoofdkwaal nooit uit eigen vermoeden
zoudt gekomen zijn.
- 21
Verbeeld u, de Openbare school lijdt aan atrophie der hersenen.
Ze helpt het denken onzer natie achteruit.
In ernst, wat men ooit zou vermoed hebben, dat nooit.
Dat het godsdienstig en zedelijk leven binnen haar muren schraal
bedeeld, deels zelfs benadeeld was, viel te gissen.
Dat over onze vaderlandsche historie meer een banale kennis
in den vorm van cijfers, namen en gemeenplaatsen, dan degelijke
inzichten zouden verbreid worden, was wel eens gezegd.
Maar bet denken achteruitgegaan !
Het denken ; de vrije uiting van een welgevormd oordeel ! Maar
immers, daar was heel ons schoolwezen op aangelegd. Daarop
kwam het in de schoolwet eigenlijk aan. Dat was, zoo niet het
één-en-al, dan toch het hoofddoel, welks bereiking men ons waar-
borgde.
Zelfstandige, zelfbewuste, zelfdenkende burgers, met een eigen
oordeel en onafhankelijk inzicht te vormen, was immers het heil
van het land, en juist uit dien hoofde stelde men een staats-
rechtelijke premie op het» denkend deel der natie" in onze kieswet
en weigerde in het belang van den Staat, zelfs aan de gemoeds-
bezwaren gehoor.
Wie zou dan niet denken, dat op dit punt het openbaar onder-
wijs ten minste puik puik in zijn resultaten zou zijn ?
Wie ter wereld had het zich anders kunnen voorstellen, dan
dat de producten van het openbaar onderwijs met opzicht tot dit
punt overal en zonder exceptie gaaf, geurig en van uitnemende
qualiteit zouden zijn ?
En lees nu deze verklaring :
„Wat de opstellen betreft mag men van jouge menschen die zich aan een eind-
examen onderwerpen, bij het stellen in de moedertaal, verwachten, dat zij blijken
geven van eigen gedaehtenleven en vau eigen opvatting.
>Dat hebben de meeste geëxamineerden niet gedaan."
Ook deze :
„De onguQstige afloop van het examen in de geschiedenis schijnt vooral toe te
schrijven aan het weinig nadenken van de geëxamineerden bij de behandeling der
gebeurtenissen van vroeger tijd."
Of deze :
„Den meesten candidaten ontbrak het aan zelfbewuste, th^retische kennis van
de taal en haar spraakkunst."
Voeg er deze bij :
„De kennis der spraakkunst.. . was bij verre de meeste examinandi zeer onvol- •
ledig, bij sommigen kinderachtig gebrekkig. Zinscheiding, spelregels, de geslachten
der zelfstandige naamwoorden waren bij bijna allen een ware terra incognita.
„In de groote kunst om hunne gedachten ordelijk, klaar, bondig en vlpt voor
te dragen, hadden maar zeer weinigen het tot een betamelijke hoogte gebracht.
«De onwetendheid van sommigen in de letterkunde van hun eigen vaderland
ging alle grenzen te buiten en was inderdaad allerschandelijkat."
22
Treuriger verklaring kan men omtrent eigen oordeel en vorming
van het denken, ook in de moedertaal, die van het denkeu tot
eerste voertuig dient, wel niet afleggen.
En nu zoudt ge denken, dat deze verklaring wellicht »een hgrf)p'
boerenjongens" gold, het opkomend geslacht der » domme" Velu-
wen aars.
O, neen, die verklaring geldt het keurcorps.
De verklaring slaat op dat uitnemend deel onzer volksjeugd, dat
van de lagere naar de middelbare school opklom, alle klassen
dier school doorliep en zich aan het eind-examen onderwierp. Eene
dier verklaringen, zelfs het uitgelezene der uitnemendheden van
dit keurcorps, die na volbrachte 'studie, zich als onderwijzers op
onze middelbare scholen wilden aanmelden.
En nog uw ooren niet geloovend, zegt ge : Maar, dan hebben
lasteraars van het Openbaar Onderwijs met zulk een verklaring
een valschheid in geschrifte begaan !
Ook dat niet.
Onder deze verklaringen staan de namen van de examinatoren,-
volbloed Schoolwetmannen.
Maar dan is het stuk ondergeschoven ! roept ge uit.
Met uw welnemen. Het staat afgedrukt in het Verslag, dat
door niemand minder dan den Koning jaarlijks aan de Staten-
Generaal wordt ingediend !
Bekentenissen van een ijlende!
We vergeleken gisteren de Staatsschool bij een kranke, die, na
er zich lang tegen te hebben ingezet, het eindelijk opgaf en in
moedelooze bui aanstonds bang voor zijn leven is.
Alleen dit gaf o. i. den sleutel tot het zielkundig raadsel, dat
de Staatsschool, die nog gisteren op haar uitnemendheid boogde,-
nu plotseling zóó krank en der verdwijning naby heet, dat, komt
er geen ki'achtige prikkel, haar einde nabij schijnt.
Het loont de moeite, het redeverband na te gaan, waardoor de
kranke Staatsschool tot zóó pessimistische conclusie geleid wordt.
Iets wat te eer onmogelijk is, wijl ook haar in oogenhlikken van
koortsverheffing, al ijlende, bekentenissen ontvallen, die men, af-
gaande op haar conventioneele taal, nimmer in haar overleggingen
zou hebben vermoed.
Steeds, het valt niet te weerspreken, liet de Staatsschool ver-
luiden, dat zij het hart der natie bezat, dat de overovergroote
meerderheid der natie als één man voor haar in de bres zou sprin-
gen ; dat onze scholen der natie werden opgedrongen ; en dat, liet
men van pressie maar af, schier heel de natie van zelf haar kin-
deren aan de deur der Openbare school zou brengen.
Onzerzijds is nooit verheeld, dat we, ronduit gesproken, dit niet
33
geloofden. Veeleer kwam ons voor, dat de natie, wierd haar slechts
de vrije keus hergeven, nog het positieve Christendom en de Va-
derlandscbe traditie, althans bij de opvoeding van haar kroost, zou
vasthouden.
Natuurlijk namen de schoolwetniannen ons dit twgfeleu aan de
populariteit van hun troetelkind zeer kwalijk. Die taal heette
volksmisleiding en, wat men ook tot steun dier bewering aanbracht,
zij hielden bun grootspraak vol.
Van ons wilde de natie niets weten. De natie was, in haar
■ massaliteit genomen, met hart en ziel gehecht aan de school zonder
positieven godsdienst.
Zoo bleef lange jaren ons neen tegenover hun ja staan en men
kwam niet verder.
Maar zie, wat gebeurt thans?
Nauwelijks hebbexi we hun scherpe resolutie, hun decretum horri-
hile, hun voornemen om ons met scorpioenen, in stee van met^ee-
selen te kastijden, hun plannen tegen ons eenig ooilam, hun gees-
telijke diWB,ng-cidtuurstelsel aan het publiek gesignaleerd, of plot-
seling veranderen ze hun sprake en ontvalt hun de bekentenis
van eigen ongelijk.
Eerst meende men het verdeel en heersch op ons toe te passen,
en gaf daartoe gretig publiciteit aan elke afwijkende stem, die
uit ons midden opging. Toen men merkte dat dit niet meer
baatte en bijna op alle punten van onze linie de eendracht her-
steld was, greep men naar het wapen van den spot en plaatste
het Vaderland zijn merkwaardigen brief over Bet en Gees.
Maar nu ook dit middel ondoeltreffend bleek, is de koortsver-
heffing toegenomen en de lijderesse aan het ijlen geslagen, om
ons confidentiën te doen, waarop we nooit hadden gerekend.
> Restitutie-stelsel! Restitutie-stelsel" zoo roept de kranke al-
door, »dan is mijn school weg!"
Hoe, uw school weg, als we tot een restitutie-stelsel komen?
Weg, bij invoering van een restitutie-stelsel, dat aan eiken va-
der eerst van lieverlee, na verloop van jaren, gedeeltelijk nog maar,
de vrije keus zal teruggeven, om zijn kind, dat God hem gaf,
te doen opvoeden op een school naar zijn hart.
Is uw openbare school dan weg? Uw school, waarvan ge zei-
det, dat schier heel de natie ze lief heeft. En zij zou verlaten
worden, zoodra de 'natie de iiispraak van haar hftrt kon volgen?
Arme schoolwetmannen ! hoe ge uw diepste gedachte in dat
ijlen f erraadt !
Ei zoo, ge stemt dus nu zelf toe, dat ge op uw openbare school
kinderen hebt van ouders, die er hun kinderen liever niet heen-
zonden.
Niet slechts een enkel kind, maar velen, zeer velen. Zóó velen,
dat, liepen ze eens weg, die tegen hun zin bij u bleven, uwschool
voor een goed deel leeg liep.
Dankbaar nemen we van die bekentenis acte.
Immers door u zelf is thans toegestemd, dat uw school, niet
24
door de vrije liefde van uw volk, niet door de vrije keuze der
ouders, maar door dwang, door het afsnijden van een andere mo-
gelykheid, aan onze natie is opgelegd.
»Na de desertie onzer tegenstanders zou de gemengde SCHOpL
OPHOUDEN TE BESTAAN !"
Deze kostelijke volzin staat gedrukt in een hoofdorgaan der Li-
berale partij.
Het heengaan van tegenstanders te beletten, zal volgens u zelf
toch wel geen kenmerk van vrijheid zijn.
Dal ge tegenstanders dwingen wilt bij u te blyven, is thans dus
door u zelven beleden.
In hoe grove mate verraadt ziilk een bekentenis niet volslagen
gemis aan omzichtigheid in woordenkeus eü vroed beleid.
Blijkbaar had de SchoolwetT^?^xti^ op onze onnoozelheid gerekend.
Ze had gedacht, dat we, ook na haar scherpe resolutie, ondanks
baar afgrijselijk decreet, in weerwil van het recktsomkeet't iu haar
stelsel, als plompe Russische soldaten, onbewegelijk bij ons ver-
nageld stuk wacht zouden houden.
Dan ware hun coup de main prachtig gelukt en zou eerlang de
doodsklok over de Christelyke school geluid zijn.
Nu Groen's scherpe blik ons ook ditmaal uit het gevaar gered
heeft, kent hun woede geen grenzen over zoo bittere teleurstelling.
Zij er onzerzijds geen leedvermaak, maar ontbreke evenmin de
erkentelijkheid voor wat we ook nu weer aan onzen leader verschul-
digd zijn.
De Liberalen hebben door de onvoorzichtigheid van de fractie-
Moens veel bedorven in hun eigen spel.
Natuurlijk mag daar partij van getrokken.
De vrijzinnigen ten onzent willen de vrijheid niet !
Is dit de Yolksschool achten?
Hevig wordt van liberale zijde onze drieledige eisch aangeval--
len. Bewijs, zou men, oppervlakkig bezien, zeggen, dat onze keuze
wel slechter kon.
Vooral het reetitutie-stelsel is hun een doorn in het oog! Ze
weten er geen kwaads genoeg van te zeggen en sloven zich let-
terlijk af, om ons volk* door het voorhouden van een carricatuur,
tegen dit denkbeeld in te nemen.
Het zij zoo.
Scherpe bestrijding van wat men afkeurt of vreest, is .plicht.
Men mag, onzenthalve, bij die bestrijding zelfs ver gaan.
Maar toch vragen we met ernst, mag men zóó ver gaan, dat
men ter verdediging van zijn schoolstelsel de svhool zelve in min-
achting brengt?
En toch, dat doen de Liberalen.
Dat dreigt zelfs, komt er geen protest, hnn dagelyksche spijs te
worden.
■ 25
Het Nieuws van den dag (O! leefde Gorter] nog !) gaf
daartoe het sein; reeds den volgenden dag volgde de N. R o 1 1.
Cour. en. het Vaderland geeft er zijn iiat op.
Waarmee toch meent ge vv'el, dat onze liberalistische dagbladen
de volksschool op één lijn stellen?
Neen, ge raadt het niet.
Ze gaan zoover, dat ze haar op één lijn stellen met een pomp.
Of ook met een grindweg.
Ter variatie met een loskraan, een gadantaarn of een sein-
.paal!
Daarmee dan bij een stadspomp, een stuk klinkerweg, een eind
mphaltbestrating en wat dies meer zij, een restitutie-stelsel toppunt
van dwaasheid zou zijn, is het huns erachtens ook met dat stelsel
afgedaan bij .de school.
Aan zulk een plompheid hadden wij ons eens moeten wagen I
Hoe ijlings door al de gelederen het wachtwoord zou geklonken
hebben, om onze lage, onteerende opvatting van de volksschool
als bewijs 'te doen gelden van onze vyandschap voor volksontwik-
keling !
De volksschool met een stuk straatweg te vergelijken !
Niet in figuurlijken zin, niet als beeldspraak, maar als rang-
schikking van de klasse der Staatszorg, waarin ze thuis be-
hoort.
Kan men onedeler, min fijne, meer materialistische opvatting
van de volksschool zich denken?
Ei zoo, gelden er voor den Staat bij zijn zorg voor de school
geen andere drijfveeren, geen andere overwegingen, geen andere
plichten, dan ter sprake komen bij den aanleg van een schutsluis
of een waterpomp ?
Durft ge metterdaad de school, waarin ons toekomstig gaslacht
wordt opgeleid, met die banale stoffelijke noodwendigheden over
één kam scheren?
Staat het met de school zooals het met een stadsslachthuis
staat ?
Heeft de school geen hooger adel, geen fijner bewerktuiging, is
ze aan geen hoogere en dus andere wetten te onderwerpen, dan
een gasfabriek of Liernur-iwichting ?
Geldt wat van de stadstoebehooren tot waterverversching, vrije
communicatie en aïvoer van vuilnis geldt, daarom ook van de
school ?
Tegen zulk een minachting nemen wij lichtschuwen, het ook nog
voor de volksschool, de openbare school incluis, op !
Zoover zal althans zonder ons protest, de zelfverblinding der
partijzucht dan toch niet gaan, dat men in Nederland het volk
zijn school in één adem met een slachthuis of een gaslantaarn noe-
men leert.
Ons dunkt, zelfs de nobeler geesten onder onze schoolwetmannen
moeten er zich aan ergeren, dat men in die mate alle kieschheid
jegens het volksonderwijs uit het oog dorst verliezen.
26
Ongetwijfeld, ter misleiding van de schare die niet nadenkt,
kon de onhebbelgke zet, juist door zijn plompheid, effect doen:
> Krijgt ge dan geld terug, als ge ziek zijt en dus de straat niet ^
gebruikt ?" * '
Maar zij onder de liberalen, bij wie nog fijnheid van ömaak
boven demagogisch gezwets geldt, zullen toch inwendig op dat
platte Nieuws geknord hebben, dat het zich zóó vergaloppeeren
kon en alle achting voor eigen kieschheidsgevoel had uitgeschud.
Te meer, daar het effect van zulke triviale zetten toch nooit
blijvend is.
Geloof ons vi'g, zelfs onder de lagere klassen van ons volk is
de smaak nog te fijn en onbedorven, om althans zulke platheden
niet te wraken.
In het eerste oogenblik moge men er niets tegen weten te
zeggen. Maar boven hetgeen men te zeggen weet, gaat ook bij
ons volk het instinct.
En meer behoeven we niet. Reeds dat volksinstinct weet uit-
nemend goed, dat een school en een stadspomp zich niet op één-
zelfde leest laten schoeien.
Zij kunnen, die eenvoudige lieden, ja, soms eens hartelijk lachen
ook om een zoutelooze aardigheid.
Maar weet wel, indien ge om dien lach gewonnen spel dacht te
hebben, hebt ge u vergist.
Er leeft in ons volk nog besef van achting. Het eischt nog
achting voor zyn Koning, achting voor zijn Overheid, achting voor
zijn Historie, achting voor zijn School óók.
Eeeds nu beeft het beseft, dat door de liberalistische pers aan
die achting in haar plompe, materialistische vergelijkingen met
pompen en kranen is te kort gedaan.
En ons, niet hun, zal de volks co nsciëntie gelijk geven, dat we
ter eere van onze volksschool, in naam der nationale eer, tegen
zulk een banaliteit hebben geprotesteerd.
Hoe men zichzelf verraadt!
Van liberale zijde roept men wee en ach en tiert raast men,,
omdat, ja, waarom meent ge wel? omdat ze vreezen, dal er recht en
gerechtigheid zal geschieden.
Recht en gerechtigheid!
Daarin dat geen dorpsbevolking meer zou gedwongen worden,
haar duizenden guldens te verspillen aan een staatsschool, die. by
ontstentenis van kinderen, ieder ten spot, leeg staat.
Recht en gerechtigheid!
Daarin, dat geen wetsovertreding, oogluikend geduld, als veilig-
heidsklep meer dienst zou doen, om een onuitvoerbare wet als
practicabel te ijken.
27
Recht en gerechtigheid!
Ook daarin, dat de tegenstanders van eiken positieven godsdienst
niet langer uitsluitend ten eigen behoeve over 's Rijks schatkist
zouden beschikken.
En die kans, zoo het er eene is, dat het tot dit doen van recht
en gerechtigheid misschien zou kunnen komen, doet een paniek onder
hun gelederen ontstaan, vervaart heel het kamp onzer Liberalisten,
jaagt hun den doodschrik om het hart.
Van welk een conscientie getuigt dit?
Is men dan metterdaad beducht, dat, wordt recht en gerechtig-
heid hersteld, hun school zonder positieven godsdienst dood zal bloe-
den ?
Ziet men in, dat men, komt het tot recht en gerechtigheid,
weg is? '
Zou men, tot zelfonderzoek genoopt, dan inderdaad tot de over-
tuiging zijn gekomen, dat men- jarenlang, tegen recht en gerech-
tigheid in,, de natie onderdrukt en cijnsbaar gemaakt heeft aan
de tyrannie van een onnederlandsch, antinationaal, het Christen-
dom ontwortelend stelsel?
Nog kunnen we het niet gelooven.
Niet gelooven, wijl onze dunk van het karakter onzer tegenstan-
ders nog te goed is.
Te goed, om ons zulk een dwingelandij, met voorbedachten rade
tegen recht en gerechtigheid ingaande, bij- een Nederlandsche Staats-
partij te kunnen denken.
Maar dan blijft er ook geen uitweg.
Dan is hun angst voorgewend, hun vervaardheid geveinsd, hun
geroep om hulp gekunsteld.
In hun alarm spreekt dan slechts looze tactiek. Een krijgslist,
om het oog van hun doodelyke plannen tegen de Christelyke scbool
af te wenden. Dan stelt men u een hinderlaag, om, schoot ge uit
deernis op hun hulpgeschrei toe, u te zekerderder in hun netten
te vangen.
Zoo zal het van nu tot aan de Stembus in Juni onophoudelyk
gaan.
Laten we ons verschalken, slapen we in, waakt de wachter niet,
dan bespringt men u, eer ge ér op verdacht zijt; ge wordt over-
rompeld en betreu^-t in smadelijke nederlaag te laat uw onver-
schoonlijke zorgeloosheid.
Zoo dikwijls we gevaar vermoeden, zullen we, gelijk thans, waar-
schuwen. Brenge een iegelijk die waarschuwing in zijn kring over.
Maar ook onze waarschuwing kon telaat komen. En daarom : ^omc?
a aan uw veldheer! Groen koos nog nimmer verkeerd. Zie maar,
hoe zijn welbeproefde tactiek ook nu weer onzen tegenstanders een
streep door de rekening is.
Inderdaad.
Indien het niet onze medeburgers en landgenooten waren, ge
zoudt in uw toornen tegen dergelijk onvaderlandsch, partijzuchtig
drgven de maat schier te buiten gaan.
28
Men kan het zich haast niet voorstellen.
Op een oogenblik dat de positie der Christelijke school, tenge-
volge van het ellendige systeem onzer schoolwet, feitelijk onhoud-
baar is geworden, komt men u van liberale zyde met een dubb^-^
len voorslag aan, niet om aan uw grieven recht te doen, maar
om u geldelijk dood te drukken op een straffe van inkerkering te
dwingen tot afstaan van uw kind aan een school, die ge veroor-
deelt.
En als ge, hoe ook door machtige hand omklemd, dan toch
met al den ernst der overtuiging en de kracht der verontwaardi-
ging nog tegenstribbelt, nog van u af durft slaan, en door uw
roepen de conscientie dor natie uit haar sluimering wekt, dan raapt
men een dozijn scheld- en schimpwoorden op, om u daarvoor dat
ge niet dom en niet laf waart, als een lastigeu spelbederver te
kastijden.
Voor een Javaansch kind heeft men medelij, dat het niet tegen
wil en dank van den kofi&eboom zal plukken. Ten behoeve van
den Oost-Indiër, die verre is, spreekt het rechtsgevoel.
Maar als in ons eigen land een Christenvader, die niet rijk is,
een uit de schamele, armere klasse der maatschappij vraagt, dat
men zjjn kind niet dwinge op een school zonder Christus te gaan,
dan is datzelfde rechtsbesef op eenmaal verstompt, dan is men op.
uitbreiding insteê van op inkrimping van zooveel ondragelijker
cultuurstelsel bedacht, en wraakt als Majesteitsschennis elke poging
van den verdrukte om aan die verergering van zijn lot te ont-
komen.
Hadden we nog iets geëischt, dat ons ook maar een schijn van
voordeel op onze tegenstanders vooruit gaf, we zouden ons die on-
barmhartige houding begrijpen.
Maar wat hebben we anders gevraagd, dan dat men ons met
anderen gelijk zou stellen ?
Zijn we dan ook geen kinderen van ons vaderland, Nederlandsche
burgers zoo goed als de Liberalisten en Radicalen ; behoort dan
de Staat niet even weinig of even veel aan hen als aan ons ?
En wie geeft hun dan het recht om voortdurend een toon aan
te slaan, als waren zij de eigenlijke burgers, wij slechts bijwoners,
een hoop Heloten, die niet meerekenen V
En toch, minder nog dan gelijk vroegen we. We lieten hen nog
op alle manier in het voerdeel. Zooverre is het er van daan, dat
door ons een privilege ten koste van onze medeburgers wordt
begeerd !
Of is het een privilege, als we eischen dat er op kosten der
burgerij geen scholen zullen gebouwd worden, om leeg te staan ;
scholen, waaraan niemand iets heeft dan de spinnen, die er heur
web in hangen en de schoonmaaksters, die er een daggeld aan ver-
dienen, om er die webben uit te ragen ?
Een privilegie, als we eischen, dat art. 23 der schoolwet niet
langer met medeweten der overheid in gansche streeken van ons
land zal overtreden worden ?
29
Een privilegie, als we, naardien de Liberalen en Eadicalen ten
behoeve hunner scholen de schatkist duchtig hebben aangesproken,
daar we toch óók Nederlandsche burgers zijn, bescheidenlijk mee
ons deel vragen ?
Welnu, dat en niets dan dat is de eisch van recht én gerechtig-
heid, waartegen de toorn, men mag wel zeggen de woede, van een
deel der liberalistische pers thans ontbrand is.
Gelukkig voor ons land, dat we er nog kunnen bijvoegen, dat
tal van Liberalen, en onder hen niet de onedelsteu, zelf dit on-
barmhartig drijven afkeuren.
De liberalistische pers — vergeet het niet en de beteren onder
de Liberalen zijn twee.
Of deze er eindelijk eens toe komen zullen, om, ter wille van
het vaderland, ter wille van recht en gerechtigheid, we voegen
er bij, ter redding, van hun eigen duchtig uiteengeslagen partij,
in eene andere richting koers te zetten ?
We weten het niet. •
Jixni nadert.
Men is door teleurstelling moedeloos geworden.
De waarschynlykheid' pleit er voor dat de pers alleen aan het
woord zal blijven.
Men is niet op zijn gemak ; de partij hangt als droog zand
aan elkaar; ze boet al te hard voor vroegere misslagen.
In zulk een stand van zaken nu biedt een onderwij squaestie
ter verzameling op de loopplaats een zoo welkom redmiddel.
Het is een Turksche trom !
Is er een nevenbedoeling ?
De School niet aan de Kerh, niet aan den Staat, maar aan de
Ouders! Wat was er tegen dezen eisch in te brengen ?
» Eenvoudig dit, antwoordde men, dat bij de ouders de genoeg-
zame prikkel, de noodige belangstelling voor het onderwijs ontbreekt !"
Voor zoover onze ervaring reikt, is dit te boud gesproken. Toch
geven we zonder voorbehoud toe, dat een volksschool, die nu reeds,
uitsluitend op de belangstelling der ouders drijven moest, gevaar
liep, aan den grond te raken. *
Maar wat bewijst dit tegen ons stelsel ?
Besluit ge dan uw kind jaar in jaar uit te blijven wiegen, op
den schoot te houden en de trappen af te dragen, omdat het be-
gint met te vallen, als ge het loopen leeren wilt?
En bovendien, wat alle kracht aan uw tegenwerping ontneemt,
is niet door onszelf op den voorgrond gesteld, dat de Staat hande-
lend moest blijven optreden voor zoolang en in zoover de veerkracht
der ouders ook slechts eenigermate tekort schoot?
Voor de degelijkheid van het onderwijs viel dus niets te duchten.
Toch wilde men er niet aan.
30 .
Bleek hieruit niet, dat men nog iets anders dan degelijk onder-
wijs met zgn Staatsschool bedoelde, iets dat men noemen dorst
noch wilde, en dat, kwamen de ouders aan het woord, onzen school- .
wetraannen ontgaan zou? j*.j '
Wat dat iets was, viel wel te gissen, maar kwam toch niet zóó
duidelijk uit, dat men het officieel constateeren kon.
Doorredeneeren werd hierdoor onmogelijk.
Thans niet meer.
Wat toch is gebeurd?
Nu er gehandeld wordt over een schoolwetwijziging, waarbij van
stelselwijziging geen sprake is, doet zich weer hetzelfde verschijn-
sel voor.
Dii verschijnsel namelijk, dat de Schoolwetmannen zeggen: Waar-
borgt ons slechts degelijk onderwijs! en dat ze, als ge hun dit on-
misbare gewaarborgd hebt, toch niet tevreden zijn, en met te hef-
tiger hartstocht zich verzetten.
Te ontkennen, dat dit verschynsel zich ook nu voordeed, gaat
niet aan.
De tegenstander kan niet loochenen, dat het hem naar zijn voor-
geven, geheel belangeloos, om niets anders dan degelijk volksonderwijs
te doen is. Zyn eigenhandige verklaring ligt ten bureele.
Vraag nu, of onzerzyds waarborg voor degelijk volksonderwijs ge-
boden is, en wat dunkt u?
Onzerzijds is verklaard, dat we bereid waren meê te werken
1. tot verbetering van het lot der onderwijzers ; 2. tot vermeerde-
ring van onderwijzend personeel in de scholen; 3. tot betere op-
leiding van de onderwijzers; en 4. tot verhooging van het peil van
onderwijs.
Verklaard, dat o. i. de Staat zorg moest dragen dat de gelegen-
heid om openbaar onderwijs te ontvangen ruimschoots, overal en
steeds aanwezig was voor de kinderen, wier ouders of voogden dit
voor hen verlangden.
Verklaard, dat o. i. aan alle ouders of voogden, die ander on-
derwijs voor hun kinderen of pupillen verlangden, de mogelykheid
moest verschaft worden om dit te verkrijgen op een voet, waarbg
de degelijkheid van het onderwijs geen schade leed.
Verklaard eindelijk, dat o. i. de Staat de strengste controle over
alle scholen, openbare of bijzondere, behoort te oefenen, en elke
school, waarin de degelijkheid van het onderwijs onvoldoende bleek,
moet sluiten.
Mogen we den tegenstander vragen, wat er in deze voorstel-
ing aan de degelijkheid van het onderwijs ontbreekt?
Vragen : of de degelijkheid van het onderwijs hierbij niet op alle
manier winnen zou?
Beleefdelijk uitnoodigen, dat men ons aan wijze, waar zijns in-
ziens de leemte zich voordoet, die in de degelijkheid van het
onderwijs zou, overblijven?
We vragen dit met aandrang en kunnen ons niet voorstellen,
dat althans niet één enkel der vele bladen, waarover de School-
- 31
wetmannen beschikken, dit hoofdpunt Voor den volke duidelijk
zou willen maken. :
Ze zijn hiertoe verplicht.
Immers, het is uit dien hoofde dat ze voorgeven zich tegen
ons te verzetten ; het is ten behoeve van dit belang, dat ze heel
het land onder de wapenen roepen; het is de degelijkheid vati het
onderwijs, die naar hun zeggen, bedi'eigd wordt.
Evenwel, indien niet alles ons bedriegt, zal het den eerlijken
tegenstander volstrekt onmogelijk zyn, hier ook maar een stroo-
spier tusschen te brengen.
Immers, de eischen door hemzelf voor dergelijk onderwijs ge-
steld, nemen wij over. en voegen er voor het bijzonder onderwijs nog
een waarborg bij, dien hij niet stellen kon.
Toont hij dus aan, dat onze eisch aan de degelijkheid van het
onderwijs te kort doet, dan veroordeelt hij hiermee tevens, zijn
eigen program, veroordeelt het zelfs a fortiori.
Ook hier stuiten we dus, even als het vorig jaar met ons stel-
sel de school behoort den ouders! op het zonderling versch^nsel,
dat de Schoolwetmannen ook met den deugdelijk sten waarborg voor
degelijk onderwijs even ontevreden blijven, ja, nog hartotochtelijker
opvliegen.
Waaraan mag dit liggen?
Het kan natuurlijk alleen hieraan liggen, dat er nog iets an-
ders achter schuilt, dat ze niet noemen, en dat hun, vergelijken-
derwijs althans, nog meer dan de degelijkheid van het onderwys
ter harte gaat. Dat ze een nevenbedoeling hebben?
Wat die nevenbedoeling is, kan men thans met tamelijk groote
zekerheid uitmaken.
Niet de zucht om verdraagzaamheid aan te kweeken. Was daar-
voor in de openbare school het goede kruid gewassen, het zou in
aanmerking komen ; heel het corps onzer schoolwetmaanen, hun
pers incluis, tot een driejarigen cursus op zulk een school te ver-
oordeelen. Althans hun verdraagzaamheid kan niet sprekender
dan in het //kattepootje" gesymboliseerd. Herinner u wat de
Genestet er van placht te zeggen ! Thorbecke heeft, volgens Miquel,
zelf de onbruikbaarheid der gemengde school voor dat doel beleden.
Er schuilt iets anders achter en het Nieuws van den Dag
heeft ons op den goeden weg geholpen, om er achter te komen wat
dat iets is. > ,
De school, zoo schreef dit handigste der liberale organen, moet o. a.
óók dienst doen, om de dogma's, de vooroordeelen te bestrijden.
O, zoo!
Nu begrijpen we er meer van.
Natuurlijk, dan kunt ge de bijzondere school niet gebruikea.
Contrarie van dien. Dan moet ge haar den kop indrukken. Im-
mers de bijzondere scliolen leeren vaak als levenswijsheid v^eeren,
wat gij u vermeet » vooroordeelen" te noemen. '
Toch is dit nog het ware niet. Het helpt ons op weg, maar het
eigenlijke ligt nog verder.
32
Dat kwam eerst uit, toen het Vaderland de onvoorzich-
tigheid beging, om zoo zonderling vroeg met een verkiezingsartikel
te komen en ons een kijkje gunde in de beteekenis van de'Zen-
dingstochteu, die de heeren Kerdijk en Moens door het land ©U"'
dernamen.
Van dat oogenblik was de toeleg duidelijker.
Openlijk werd geafficheerd, dat de Onderwijs-quaestie parool in
Juni zou zijn.
De saamkoppeling van Staatkundige groepen, die men de «libe-
rale partij" noemt, ligt uiteengevallen.
Kappeyne en Levy moeten desniettemin in Juni kameraadschap-
pelijk naar de stembus kunnen gaan.
Van een verschil, als tusschen de Thorbeckianen en Putteanen.
tusschen Vissering en Van Houten, tusschen het Vaderland en
de N. Rott. Cour. bestaat, mag dan niets te merken zijn.
Te minder daar » de partij" nog zeer lijdende is aan de naweeën
van haar laatste ministeriën, die haar voorshands elke mogelijkheid
benemen tot het oefenen van zedelijke kracht.
Daartoe nu werd de Schoolquaestie op den voorgrond geschoven.
T. w. de schoolquaestie in haar Moens-Kerdijkschen vorm, d. i.
naar den zin der radicalen. Of ze wilden of niet, de oude Libe-
ralen moesten thans meê, en zelfs Godefroi haastte zich om van
volgzaamheid blijk te geven.
Te meer beloofde men zich hiervan wijl men hierdoor in eiken
schoolmeester een natuurlijken verkiezingsagent in elk dorp en in
elk gehucht verkreeg en allicht de annexatie van de linkerzij der
Conservatieven kon doorzetten.
Hieruit maken wij op, dat er een samenhang mpet bestaan tus-
schen den strijd voor de Openbare School en den welstand der
Liberale party in de Junimaand, die hoewel geheel buiten de
degelijkheid van het onderwijs omgaande, niettemin voor de school-
wetmonnen van overwegende beteekenis is.
Hetzij zoo !
Aan ieder het recht zijn positie te kiezen.
Slechts één eisch :
Dat men den Farizeër niet aan het woord late komen !
In dat blijvend mooispreken over »de degelijkheid van het on-
derwijs" zou iets al te huichelachtigs komen !
Heb mannenmoed en «oem de dingen bij hun naam!
BET REDMIDDEL
/ '):
(OVEKGEDRUKÏ UIT „DE STANDAARD.")
AMSTERDAM, J. H. KRÜYT.
. 1875.
*
i
Hoe is de Christelijke scliool te redden?
De nood nijpt.
Nog dit jaar zal de toeleg beproefd worden, om de scherpe re-
solutie ten uitvoer te leggen.
Biedt de Staten- Generaal tegen dien aanslag op ouze burger-
vrijheden een geruststellend bolwerk?
Stellig niet de Eerste Kamer, die reeds by het adres op de
Troonrede van haar manie voor de Staatsschool blijk gaf.
En wat dunkt u van de Twe<de Kamer"^
Naar men gemeenlijk rekent, telt ze een-en-veertig leden van de
Radicaal-liberalistische coalitie, die zich geen oogenblik bedenken
zullen om ten onzen koste hun pleegschool rijker uit te dossen,
en bovendien nog een viertal Conciliant-Conservatieven, die er
nooit in treden zullen, om ons redres van grieven te geven.
De overige vijf-en-dertig leden bestaan uit zestien Roomschen,
elf Antirevolutionairen en acht Conservatieven.
Komt hierin door de algemeene verkiezingen van Juni geen
verandering, dan is het tegenhouden der scherpe resolutie derhalve
nu reeds onmogelijk geworden en hebben we ons op een jammer-
lijk begraven der Schoolquaestie onder het puin onzer Christe-
lyke scholen voor te bereiden.
Zonder nog in den verkiezingsstrijd ons te mengen, dient elr
uit dien hoofde reeds nu op gewezen, dat de stembus van Juni
voor de Vrije school van bijzonder gewicht zal zijn, en dat, hoe
het ook loope, de pleitbezorgers der scherpe resolutie behooren ge-
weerd te worden, zal onze school niet ten onder gaan.
Ontleenen zij hun r?cht, om ons met die verzwaring van druk
te dreigen, aan de bepalingen van onze Grondwet, dan spreekt
bet van zelf, dat onzerzijds met verdubbelde kracht tegen het
on-Nederlandsche in onze Grondwet moet worden geprotesteerd.
Van dat protest mogen we niet aflaten, indien we er ooit
toe komen zullen, om als Christenen //een stil en gerust leven"
in dit goede land te leiden.
Protest derhalve allereerst tegen de bron van al dit kwaad^
dat over ons en onze kinderen reeds kwam en meer nog dreigt
te komen; tegen Artikel 194, met name tegen de ellendige zin-
sneê.
Protest krachtens hetzelfde beginsel tegen elke bevoegdheid,
door het Staatsgezag aan onze Grondwet ontleend, om de zede-
lijk-godsdienstige ontwikkeling van ons volk in zijn Christelijken
loop te belemmeren.
Protest, om kort te gaan, tegen de generale middelen, die onze
Grondwet aan een coterie in handen geeft, om al den onmetelij-
ken invloed van het Staatsgezag tot propaganda voor haar verder-
felyke beginselen te misbruiken.
Protest, niet in den zin van doelloos geschrijf of debat voor den
vorm, maar protest, door alle onze gedragingen en verbintenis-
sen daarheen te leiden, dat herziening van dit onhoudbare langs
den kortst mogelijken weg worde bereikt.
Welke gedragslijn vloeit daaruit voort voor het oogeublik?
M. a. w. welke houding behoort de Anti-revolutionaire partij aan
te nemen tegenover ' de scherpe resolutie, die bij de voordracht tot
Schoolwetwijziging, eerlang aan d"e orde komt?
Over die houding moéten we tot een vast besluit komen. Wie
in een zoo hachlijken samenloop van omstandigheden op het be-
slissend oogenblik weifelt, is weg.
Ontspringen kunnen we den dans niet.
De vraag toch is niet of wij schoolwetwijzigingen aan de orde
zullen stellen, maar welke gedragslijn we te volgen hebben, nu
ze, of we het willen of niet, aan de orde komt.
Was er sprake van een voorstel in den trant Jonkheer de
Brauw, dan viel de keuze licht. We konden dan afstemmen,
ongenegen om met het traditioneele » kluitje" ons te laten af-
schepen.
Ma^r in dien stand verkeert de quaestie niet meer.
Geheel de positie is een andere, de stand der zaak een geheel
verschillende geworden. De aandrang tot Schoolwetwyziging komt
ditmaal uit den hoek, waaruit ze dusver het felst en hardnek-
kigst bestreden werd : van onze liberalen.
Er is geen sprake meer van tegemoetkoming aan onze grieven,
maar van schorpioenen in stee van geeselen.
Het pleit loopt niet meer over recht doen aan het Christelijk
deel des volks, maar over het met voorbedachten rade verdruk-
ken der minderheden.
De hand is uitgestoken naar ons ooilam. ^
Dat hoorende, zou de eenvoudige burger allicht meenen, dat
de vraag »wat ons te doen stond" dan gesneden brood was. »Sla
uwen wederpartyder die schorpioenen uit de hand! Weersta den
op verdrukking beluste ! Bescherm uw ooilam ! En stem elke wet
van die strekking af!"
Maar hoe eenvoudig en van zelf sprekend dit ook schijne, die
zóó spreekt, kent de stukken niet.
Wat toch is het geval?
Steeds heeft de Anti-revolutionaire partij er haar eer in ge-
steld, dat ze in den strijd voor volksontwikkeling vooraan stond.
Tegen elke poging om het peil van ons onderwijs te verlagen.
heeft ze zich steeds met ernst verzet. Ze wilde geen achteruitgang!
Mag ze thans aan dat verleden ontrouw worden ?
Niemand onzer die er aan denkt.
Maar doorzie dan ook wel, in wat gedrongen positie ge *ge-
raakt.
Immers, wat de Liberalen u vragen, is: 1. de erkenning, dat
ons volksonderwys niet goed is; en 2. dat ge hen helpen zult om
het te verbeteren.
Wilt gij er voor te boek staan, dat ge aan de onderwyzers een
behoorlijke bezoldiging weigert'?
Zou u het verwijt te dragen, zijn, dat ge op een school, waar
twee onderwijzers behooren, één enkele zich met een overkropt
getal kinderen laat aftobben en de kinderen bederven op den
koop toe?
Wilt gij de man zijn, die de gelden weigert om behoorlijk on-
derwijzers op te leiden?
De medaille heeft een keerzijde, we weten het wel ; we ontcij-
ferden u zelf het opschrift van scherpe resolutie, maar met die
zijde wordt ze niet aan de Kamer vertoond.
Daar heet het kort en goed: voor of te^en een goede bezoldi-
ging; voor of tegen een behoorlijk onderwijzers-personeel; voor of
tegen een deugdelijke opleiding!
Voor de Conservatieven en Roomschen heeft dit zooveel voeten
niet in de aarde. Zij oordeelen dat er in deze eischen voor ne-
gen tienden overdrijving heerscht.
Maar voor ons, Anti -revolutionair en, die dit niet toegeven en
wel ter dege van oordeel zijn, dat ons volksonderwys in elk op-
zicht verbetering eischt, voor ons staat de keuze hachlgk.
De Schoolwetmannen remonstreeren tegen hun eigen Schoolwet.
Voor wie tusschen de regels leest, is hun Remonstrantie de on-
dergang onzer Christelijke scholen.
Hoe, op wat wijs, behoort dan onze Contra- Remonstrantie gefor-
muleerd te worden, om eenerzijds niet het verwyt te beloopen,
dat we vijanden van volksontwikkeling zijn, en anderzijds onze
Christelijke school te redden?
Drie artikelen houdt de scherpe resolutie ; welke drietal eischen
behooren dan onzerzijds als beding gesteld, om haar doodelijke
strekking voor het Vrije onderwijs onschadelijk te maken?
Zou men niet eischeif kunnen : 1. dat regel in stee van willekeur
voortaan over de uitbreiding der Openbare school besliste; 2. dat
het fatale artikel 23 zijn angel verloor ; en 3. dat de > domme-
kracht van het geld" aan een kant werd. gezet ?
Ons dunkt, er is uit het oogpunt van billykheid veel voor te
zeggen.
Zou het ook doel treffen?
Zou het in overeenstemming met onze beginselen zijn?
De weg tot Grondwetsherziening op het stuk van onderwys,
die anders onherroepelijk versperd wordt, open houden en vlak
maken, doet het ongetwijfeld..
Regel insteê van willekeur.
Ter afwering van het ons bedreigend gevaar gaven we drie
denkbeelden in overweging : l». laat er regel in insteê van wille-
keur zijn bij bet bepalen van het getal der scholen (Imperatief
mandaat) ; 2°. laat de gemeente eerlijkheidshalve ons kwijten, wat
we haar uitsparen (Restitutie) ; en 3°. laat artikel 23 nader om-
schreven worden (Gewetensclausule).
Niet alsof daarmee het doel van onzen strgd zou bereikt zijn.
Hoe zou dit kunnen, daar ook zóó het ons vijandig stelsel in
volle kracht blijft ?
Om dat stelsel door een beter te vervangen, is Grondwetsherzie-
ning onvermijdelijk. Zoolang we daar niet toe geraken, blijven we
opgesloten in het Liberale gevangenhuis. Van den eisch dat men
ons door Grondwetsherziening uit dat gevangenhuis vrij late uit-
gaan, mag deswege geen oogenblik afgelaten.
Toch behoeft men zich daarom ook in het gevangenhuis niet alles
te laten welgevallen. Tegen den toeleg om ons heimelijk in het
gevangenhuis te doopen, mogen we toch protesteereu. Er zijn uit-
ersten van willekeur en tyrannie, waartegen zelfs de gevangene
recht van appèl heeft. Al haakt ge naar het oogenblik dat ge
vrij zult kunnen uitgaan, toch kan niemand vergen, dat ge inmid-
dels elke krenking voor lief zult nemen.
Op dat standpunt heeft onze richting zich steeds geplaatst.
De eisch om invrijheidstelling der Christelijke school is reeds in
'69 gedaan, maar tegelijkertijd vroeg men toch: 1°. schrapping
van het woord Christelyk in Art. 23; 2'>. beteugeling van het koste-
loos onderwgs ; en 3°. verbod aan den onderwijzer om kerkelijke
ambten te bekleeden.
Waarom ?
Wijl deze driedubbele eisch ook op liet standpunt der Schoolwetmannen,
mits ze billijk en consequent oordeelen, moet worden toegegeven.
Niet om, ware dat verkregen, den strijd te staken ; maar als
voorloopige erkenning van ons recht ; ter wegneming van het er-
gerlijkste; ter uitsnyding uit de Schoolwet van hetgeen met het
systeem zelf der Schoolwet streed. «
Dit verlokte Dr. Lamping, om in zijn bekend vlugschrift het
betoog te beproeven, dat ook deze drie absurditeiten in het systeem
der Schoolwet verdedigbaar waren; en het is dit nee plus ultra
van geleerden overmoed, waardoor de heer Groen van Prinsterer
tot den aitroep kwam: »Wilt ge ons ook dat niet gunnen, dan
voorwaarts naar het Grondwetskasteel!"
In dien zin wenschtén we wel, dat ook het drietal eischen,^waar
we thans op wezen, door onze geestverwanten overwogen werden.
Wie waande, dat de gevangene, wijl hy zich verzet tegen den
cipier, die hem wil uithongeren, daarmee zijn besluit prijsgeeft, om
hoe eer hoe beter op vrije voeten te komen, d. i. in casu de Grond-
wet te herzien, zou ons een naieviteit toedichten, die al te ver
ging. -
Onze bedoeling strekt, kort en goed, geen stroospier verder, éan"
om waarborg te erlangen, dat de Christelijke school in den .lande
niet VOO?' goed verpletterd zij, eer we aan Grondwetsherziening kunnen
toekomen.
Oordeelen anderen dat men daarbij ook de vroegere eischen nog
moet vasthouden, ons wel. Slechts vergete men niet, dat de heer
Groen reeds voorlang de schrapping van het woord » Christelijk"
vergelijkenderwijs een beuzeling heeft genoemd; dat het kwaad der
» kerkelijke bedieningen" reeds * ten deele hersteld is; en dat de
voorliefde voor kosteloos onderwijs eer toe- dan afnam.
Maar, zoo gezegd, wenschen onze vrienden óók dien vorigen eisch
te handhaven , we beloven er ons niet veel van, maar hebben er
niets op tegen. Houde dit ons niet op. Trekken we liever onze
aandacht saam op de nieuwe eischen, die we als schild tegen nieu-
wen overmoed stellen zullen.
Dusver is het, gelijk men weet, geheel aan het goeddunken der
overheid overgelaten, om de scholen voor openbaar onderwijs naar
willekeur uit te breiden. Het jongste geval heugt nog. Een ge-
meente van 5463 zielen bezat reeds 13 Staatsscholen. Toch moest
er nog een 14de bijkomen, en die 14de moest als stormram dienen,
om een Christelijke school in den grond te boren.
Behoeft dat voort te duren?
Is het onbillijk, dat we met klem en nadruk den eisch stellen
dat vaste regel die willekeur vervange ?
De Grondwet eischt in «de ellendige zinsneê" dat » overal van
Overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs zal gegeven
worden;" en dientengevolge Art. 16 der Schoolwet »dat in elke
gemeente lager onderwijs worde gegeven in een voor de bevolking
en de behoefte voldoend getal scholen, toegankelijk voor alle kin-
deren, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid."
Gaat het nu aan, dat de ellendige uitwerking dezer ellendige ■
zinsneê door ontstentenis van regeling op verdubbeling van ellende
uitloope ?
Blaupot ten Cate, de Schoolwetman bij uitnemendheid, omschreef
nog onlangs den eisch der Schoolwet in dezer voege : Geene kin-
deren mogen van openb{far lager onderwijs verstoken blijven, omdat
voor hen geen ruimte meer op de school aanwezig is."
Hij voegde er zelfs niet bij : » Men zou te veel vergen , wilde men
voor elk klein getal kinderen in ieder gehucht, of iedere
streek, een openbare school hebben."
En herhaalde zijn verklaring nogmaals in dezer voege: y>Het
gevaar moet niet kunnen ontstaan, dat ouders, die hunne kinderen
naar een school willen zenden, beheerscht door de hoofdgedachte der
openbare lagere school, daarvoor geen gelegenheid vinden."
Men begrijpt dat ook zoó nog deze eisch ongerijmd is. We zou-
den het antwoord wel eens willen hooi-en op de vraag: Waarom
mag niet het gevaar ontstaan, 'dat ouders, die een neutrale school
wenschen, geen gelegenheid vinden, en mag wel het gevaar ont-
sta an, dat ouders, die Christelijk onderwijs voor hun kinderen be-
geeren, daartoe de gelegenheid missen. Of zijn niet alle ouders in
Nederland gelijk? .
Maar zelfs ook al plaatsen we ons op het standpunt dezer par-
tijdige lieden, dan nog zeggen we: Breng dan dien eisch onder
vaste regels en speel niet met ons !
Als uiterste grens van uw eisch geeft ge zelf aan: dat er school-
ruimte moet wezen voor alle kinderen wier ouders wenschen, dat
ze uw Staatsschool bezoeken.
Schrijf dat dan ook in dier voege in uw wet en snijd daarmee
het schandaal af dat men scholen bouwt voor kinderen, die er niet
zijn, of wier ouders niet we"nschen dat ze er komen zullen.
Als het op inning van belasting of regeling van kiezerslijsten
aankomt, weet men 'wel haarfijn de gesteldheid van elk huip en
bedrijf te schatten; wat bezwaar kan er dan bestaan, om bij uw
gemeentenareh rond te hooren, voor hoeveel kinderen openbaar on-
•derwüs verlangd wordt.
We weten zeer wel, dat zulk een cijfer altijd vlottend is, maar
op datzelfde bezwaar stuit ge in geheel uw administratie. Toch
houdt het u niet op, wijl ge zeer goed weet, dat men met een
globaal cijfer zeer wel uitkomt. Waarom dan ten dezen opzichte
alleen » spijkers op laag water gezocht?"
Alsof men in de ministeriëele bureaux: en op de bureaux onzer'
Gemeentehuizen de tooverkracht van het tarief niet kende?
Dat geldt alleen de uitvoering, en behoeft een kundig wetgever
ff een oogenblik op te houden.
De vraag is alleen: Wilt ge, zoolang ge ons gevangen houdt,
ons althans naar de regelen van het gevangenhuis behandelen, of
ten prooi laten aan de ergerlijkste willekeur van kleine despoten?
Aanvaart men eenmaal het beginsel, dat in de Schoolwet te
schrijven is : » Het bestuur van elke gemeente draagt zorg, dat voor de
kinderen hunner gemeente, wier ouders of voogden openbaar lager onder-
wijs voor hen wenschen, voldoende schoolruimte aanwezig zLj,'' dan
blijft het beginsel wel hetzelfde en dus even onverbiddelijk te
bestrijden, maar er zal ten minste eeü einde aan de willekeur
Yoorts zal dienen bepaald te worden: lo. hoeveel kubieke el
«choolruimte voor elk kind vereischt wordt; 2°. voor hoeveel kin-
deren hoeveel onderwijzers aanwezig moeten zijn; 3°. hoeveel pro-
cent ruimte men boven het verkregen eindcyfer zal hebben te ne-
men; 4o. wanneer de beschrijving der kindereu moet plaats hebben;
50. voor hoeveel kinderen als minimum in een gehucht of streek
een bijschool te bouwen is ; en 6°. binnen welken afstand combina-
tie met andere gemeenten geoorloofd is.
Dit zijn ondergeschikte punten van uitvoering, die met wat goe-
den wil spoedig te regelen zijn, doch die de hoofdvraag niet raken.
Die hoofdvraag is : Of we den eisch zullen stellen, dat vaste
regel de willekeur vervange, opdat schandalen, als te Wons, te
Weisrijp en waar niet al voorvielen, en die door de scherpe reso-
lutie eerst met recht aan de orde zouden komen, voor goed worden
afgesneden. , r
Ons dunkt, we kunnen er niet van tusschen. Tot dien efseh
moeten we komen.
Wat dunkt er onzen lezers van?
Restitutie.
Als er pogingen worden aangewend, om het peil van ons volks-
onderwijs te verhoogen, heeft men van Anti-revolutionaire ziidfr
geen verzet te duchten, mits men ons niet tegelijkertijd tot zelf-
moord nope. Vraagt men voor onze Volksonderwijzers ruimer trac
tementen, verlichting van arbeid, betere opleiding, we zijn bereid
dit alles toe te staan, slechts onder beding dat het niet naar den
regel ga: »Den eenen z'n brood is den anderen z'n dood."
We gaven daarom in overweging ter levensverzekering voor de
Vrije school den dnedubbelen eisch te stellen: 1. Omschriivinff
van de schoolruimte die voor het Openbaar onderwijs beschikbaar
zal moeten zijn; 2. Omschrijving van de gewetens-clausule in
ri ^ r®L- ■ ^^^'^ggave van aan den Staat uitgespaarde gelden.
VQ toelichting voor den eersten eisch gaven we gisteren. Over
den derde spreken we morgen. Thans een woord over den twee-
den eisch: de Restitutie.
Daartoe beginnen we met een misverstand weg te nemen, dat licht
bij onze vrienden zou kunnen postvatten.
Immers, men zou, door den klank misleid, zich kunnen inbeel-
aen, dat door ons terugkeer werd voorgesteld tot het sinds lan^
door onze richting verlaten stelsel van subsidie.
legen subsidie is men onzerzijds fel gekant. Niemand wü er
van hooren. Eeeds de enkele klank wekt onzen tegenzin. Voor
recht strijdende, begeeren we geen aalmoes.
Onze strijd is een nobele worsteling voor een heilig beginsel.
iJien strijd staken we niet, wijl men ons een douceur in de hand
wil stoppen. Onder welken vorm ook, tot een vragen om subsidie
brengt men ons nooit. >
Wat we dan tegen subsidie hebben? Waarom we haar met al
de kracht die m ons is verfoeien? De rede ligt voor de hand:
bnbstdie is een willekeurige toelage, die door den rijke aan den
arme gegeven wordt; van zijn gril en willekeur afhangt; verplich-
ting in het leven roept jegens hem die ze gaf; en aanleiding geeft
tot een administratieve inmenging, die met een fier besef vanvrii-
heid en onafhankelijkheid onbestaanbaar is.
Subsidie on^epiQlt onderzoek naar de bestaande behoefte en even-
zeer bewijs, dat de toegestane gelden op doeltrefifende wijze zijn
oesteed. Jieide zijn ondenkbaar zonder aan den subsidieerenden
staat een controle over onze scholou toe te staan, die elk denk-
beeld van ^Vrije school met tak en wortelzou vernietigen.
Wie dus, wel ietwes haastig, van oordeel was dat de eisch tot
verleening van zulk een subsidie, zij het dan ook in bedekten
vorm, door ons bepleit werd, begre'ep onze bedoeling verkeerd en
dichtte ons een denkbeeld toe, waarvan we ten eenenmale warsch zijn.
Evenmin strekt ons denkbeeld van Restitutie om door den Staat
een deel der penningen, die we in den vorm van belasting op-
.brachten, aan de voorstanders der Vrije school te doen terug-
betalen.
Aan hen, die dit denkbeeld, meenende dat het door ons werd
voorgestaan, bestreden, stemmen we volmondig toe, dat het met
den aard onzer staatsinstellingen in onverzoenlijken strijd is en
uitgaat van een' verwarring tusschen publiek-rechtelijke en pri-
vaat-rechtelyke verhoudingen, waarvoor we ons wenschen te wachten.
Van een rekening tusschen Jen Staat en den belastingschuldige
kan noch lüag sprake zijn. De overheid heft belasting krachtens
haar hoogheidsrecht, en mag allerminst als lasthebber worden
beschouwd, die voor te stipuleeren diensten door den belasting-
schuldige zou worden betaald. Men moet wel met beide voeten
op den bodem der volkssouvereiniteit staan, om zich in zulk een
voorstelling thuis te vinden. Bij ons althans komt ze niet op.
Als we van restitutie spreken, bedoelen we uitsluitend : een
terugbetalen aan de Vrije school van 'de gelden, die ze den Staat
uitspaart.
Op den Staat rust, zoolang Art. 194 der Grondwet kracht
blgft behouden, de verplichting om in alle gemeenten des Rijks
een voor de bevolking en de behoefte voldoend schoolwezen in
stand te houden.
Stel, in uw gemeente zijn vgf duizend kinderen, die in de
schooljaren vallen, dan zou uw gemeentebestuur derhalve tien
scholen, elk voor vijf honderd kinderen, moeten openen. De
bouw dezer scholen zou op vijf tonnen gouds, haar instandhouding
op zeventig duizend gulden 'sjaars te staan komen. Ongeveer
één tonne gouds zou uw Gemeenteraad dan jaarlijks voor lager
onderwijs hebben te voteeren.
Die uitgaaf zou dan niet afhangen van de willekeur uwer Ge-
meenteraadsleden, rtiaar hun door de wet gebodeji zijn.
Nu wil het geval echter, dat het Vrije onderwijs in uwe ge-
meente zekere vlucht nam. Zoozeer won hot zelfs allengs in
kracht, dat de helft der kinderen, die in de schooljaren vallen,
op de banken der Vrije scholen deugdelijk en volgens de wet
voldoend onderwijs ontvingen. Dit maakt dat uw Gemeenteraad,
in stee van voor duizend kinderen tien scholen, nu slechts voor
vijf en twintig honderd kinderen vijf scholen heeft in stand te
houden, en dat hij voor zijn lager onderwijs slechts vijftiff dui-
zend gulden, in stee van een tonne gouds heeft uit te geven.
Deze kosten zijn hem uitgespaard door de ouders, die Vrije
scholen oprichtten.
10
Dat deze duurder school houden, spreekt van zelf. In plaats
van vijf scholen, elk van vijf honderd kinderen, hebben zij twintig
scholen, achtereenvolgens voor 50, 75, 100, 150 leerlingen gestibht
Hun onderwijzerspersoneel werd daardoor grooter. De school boM
meer gelegenheid voor persoonlijke aanraking mot de leerlingen
Het opvoetkundig gehalte won in het oog loopend. De harmonie
tusschen de huiselijke en de schoolopvoeding werd veel inniger
dan ze bij de Staatsschool ooit zijn kon.
Toch heeft, uit den aard der zaak, de Gemeenteraad hiermee in
het minst niet te rekenen. Tot die meerdere uitgaven was hy
niet gehouden. Dat meerdere komt uitsluitend voor rekening van
de ouders, die tot de hoogere uitgaven besloten. Besteedden zij
misschien negentig duizend gulden voor wat hij met vijftig duizend
zou hebben gedaan, dan is die meerdere veertig duizend gulden in
betrekkelijken zin een weelde, waarvoor de kosten te voldoen zijn,
door hen die ze genoten.
Maar anders staat het met die vijftig duizend gulden, die volgeus
de wet ten laste der Gemeente zouden komen en haar nu worden
uitgespaard.
Naar recht en billijkheid behooren deze beschouwd te worden
als een uitgave, waartoe de Gemeente verplicht is, en waarvan ze
thans slechts door een toevallige omstandigheid wordt ontheven.
Hiervan partij te trekken ten bate harer ünanciën, ware in hooge
mate onredelijk. Immers, het zou zijn »een zich geldelijk verry-
ken ten koste van ouders, die zich voor de opvoeding van hun
kinderen een schier dubbele uitgave getroosten."
Schrapte de wetgever de vrijheid van onderwys, dan ware hier
niets aan te doen.
Nu de wetgever daarentegen van het bestaan der Vrije scholen
kennis neemt, er meê rekent, ze opneemt onder de paedagogische
krachten der volksontwikkeling, zou deze finantieele bezuinigings-
leer ten koste der ouders onverantwoordelijk en onredelijk zijn.
Zonder vooralsnog in de quaestie van uitvoering te treden, die
tot meer dan ééne bepaling aanleiding zou geven, wenschen we
daarom thans de aandacht uitsluitend op het hoofdbeginsel te
vestigen: Elke gemeente betale aan de gezamenlijke Vrije scholen
in haar ressort de gelden terug, die deze haar uitsparen.
Subsidie is een aalmoes; restitutie een kwijting van voor een
ander gedane uitgaven. '*
Van inmenging in anJerer huishouden noch van willekeur kan
daarbij sprake zijn.
Ze bedoelt niets anders dan het probleem op te lossen, hoe
men tot algemeene verhooging van het peil onzer volksontwikke-
ling geraken kan, zonder dat het Vrye schoolwezen daarbij tot
zelfmoord worde gedoemd.
11
Een nieuwe waarschuwing.
Dat ook anderen het gevaar voor de vrije school beginnen in
te zien, blijkt treffend uit de ernstige waarschuwing, waarmee Dr.
Bronsveld ditmaal zgn Kroniek heeft verrijkt:
»De strijd over het onderwijs is een nieuwe phase ingetreden.
•Het /ijn nu niet meer de leden der christelijk historische partij
alleen, die aandringen op wijziging der wet. De heer Dr. Jan
ten Brink, die in het tijdschrift Nederland van Januari 11. bl.
4 verklaarde: de wet op het lager onderwijs, schoon byua dage-
lijks vermeteler aangerand door de bevorderaars van evangelischen
sektehaat, maar toch ongerept ondanks al het bijbelsch misbaar" — •
toonde, toen hij deze woorden sahreef, zich niet alleen een liefde-
loos en hatelijk beoordeelaar van gemoedsbezwaren, (wat trouwens
ook meer doctoren in de theologie eigen is) maar ook iemand, die
slecht op de hoogte is, //schoon" hij woont in de residentie en zelf
aan 't onderwijs is verbonden.
Neen, als gij over ons lager onderwijs eens een verpletterend
vonnis wilt hooren uitspreken, en op wijzigingen der wet met vuur
aandringen, zet u dan aan de voeten der heeren Kerdijk en Moens,
die als apostelen het land rondgaan, predikende: ai, helpt toch
onze slechte lagere scholen verbeteren!
Zoo sprak de heer Moens dezer dagen te Rotterdam, uitgenoo-
digd door een staatkundige kiesvereeniging. Goed onderwijs, zoo
zeide hij, is het eenige redmiddel, — (hoor het, o prof. Naber ! het
eenige redmiddel) tegen onze sociale moeielijkheden, en de lagere
school is de voornaamste kweekplaats der jeugd.
//Thans is de vraag welke eischen aan die school mogen gesteld
worden; wat heeft een burger in de maatschappij noodig, en deze
zijn in korte woorden : Een zekere mate van kennis. Lezen,
dat hij begrijpt wat hy leest; schrijven, zóó dat hij zijn meening
zoo duidelijk hij wil op papier kan kenbaar maken ; rekenen, zoo-
veel dat hij niet bij elk voorkomend geval naar griffel en lei be-
hoeft te grijpen, maar er over weet na te denken; geschiedenis,
zooveel dat hij de (Jaden onzer voorouders weet te roemen en er
tevens naar streve de tegenwoordige beter te doei! zijn ; aardrijks-
kunde, zooveel dat hij in zijn eigen hand ten minste goed tehuis
is, niet enkel plaatsen weet te noemen, maar er weet te komen
en weet wat er te vinden is, opdat hij er zich kan heen spoeden,
zoo de nood hem dringt om elders werk te zoeken ; tevens van
staatsinstellingen, volkshuishoudkunde, zooveel dat hij zijn eigen
weg kan volgen en zich niet door anderen behoeft te laten leiden,
die hem gouden bergen beloven en alleen zich zelven zoeken te
bevoordeelen ; teekenen zooveel, dat hij in enkele fiksche trekken
weet weer te geven wat hij ziet. Het is echter niet genoeg keu-
nis te bezitten, maar hij moet ze zich ook weten ten nutte te ma-
ken. Ziedaar de eischen die gesteld worden voor ieder, die in de
maatschappij wil vooruitkomen, en dat moet men leeren op de la-
gere school.
//Doch dan moet de school goed ingericht zijn. Kundige ond*\'-'
wijzers, goedgeordende klassen van hoogstens 30 a 40. De onder-
wijzer moet niet alleen zyne leerlingen kunnen overzien, maar ook
hun hart leeren kennen, en dat kan hij niet, wanneer het aantal
leerlingen grooter wordt.
Voorts is noodig een leeftijd vnn 7 jaar. Er moeten zijn goede
bewaarscholen, waar de kinderen kunnen leeren zien, hooren, ge-
voelen en opmerken. Laat de kinderen met hun 5de jaar ter school
gaan, doch laat de school tot hun 7de jaar voor hen eigenlijk een
goed ingerichte bewaarschool zijn. Geef hun vervolgens van het
7de tot het 12de jaar meer formeel dan materieel onderwys; laat
de leerstof gebruikt worden om het denken te bevorderen en laat
hen, die daarna van het middelbaar onderwijs geen gebruik kun-
nen maken, tot het 15de jaar nog onderwijs ontvangen, voortge-
zet, herhaald en aangevuld; een onderwgs, waarbij meer klem op
de stof wordt gelegd, al blijft verstandsontwikkeling op den voorgrond
staan. Zou op die wijze het gestelde doel niet bereikt worden?
//Zoo zou. het kunnen zyn, maar zoo is het niet. Tal van be-
wijzen hiervoor haalde spreker aan, en schetste ook in breede trek-
ken den treurigen toestand der lagere school. Hij wees op het on-
voldoend aantal onderwijzers, op de slechte bezoldiging dezer laat-
ste, op de slechte verdeeling der klassen in vele scholen, op het
schoolverzuim enz.
»Een verandering van de wet is dus dringend noodig, doch ook
de kosten mogen niet uit het oog verloren worden, en daar deze
voor vele gemeenten reeds nu bijna niet te dragen zyn, moet de
Staat hiervan een aanzienlijk deel op zich nemen. Eerst dan zal
het mogelijk zijn alles zoo in te richten als noodzakelijk is.
»De wet moet zóó zijn, dat zy niet door ieder naar eigen mee-
ning kan worden uitgelegd en daardoor naar willekeur ontweken,
maar zij moet aan vaste regelen binden.
//Vervolgens moet de wet er voor zorgen, dat de leerlingen ge-
regeld en tot een zekeren tijd ter school verschijnen. Leerplicht,
dat is het eenige middel. Zoo deze als dwang wordt beschouwd
zal dit slechts zijn door die ouders, die hunne kinderen verwaar-
loozen. Voor de ware ^^ijheid der kinderen moeten de ouders ge-
drongen worden hen naar school te zenden.
»Kan de leerplicht nu nog niet worden ingevoerd, men beginne
met een voldoend aantal scholen op te richten en een -voldoend
onderwijzers-personeel, met behoorlijk salaris aan te stellen.
//Spr. beval ten sterkste aan de oprichting van afdeelingen van
de vereeniging Tot Verbetering van het Volksonderwijs, welker po-
gingen geheel zijn geest beamen."
Het ligt voor de hand, dat ook wij het onderwijs zoo goed mo-
gelijk verlangen. Zij lasteren, die ons tot de patronen der onwe-
tendheid rekenen. Maar met allen nadruk komen wij op tegen de
ongelooflijke tyrannie, welke uit dit programma tot ons spreekt. De
13
heer Moens gewaagt van de Staatsschool alsof er van een andere
nooit sprake is geweest. Hij wil door die school te volmaken ten
koste van ' tonnen gouds, de mogelijkheid om vrije scholen op te
richten en te onderhouden, nog bezwaarlijker maken. En in wier
naam eischt hij dat? In 't belang van den Staat. Maar is hier de
Staat hetzelfde als het volk? Ik bid den gemoedelijken gewezen
godsdienstleeraar, thans inspecteur van 't onderwijs, zich toch eens
ernstig af te vragen of werkelijk ons volk gediend is van de gods-
dienstlooze school? Wij mogen toch de duizende Eoomschen niet
voorbijzien; en dat onder de Protestanten de meerderheid van die
volksklasse, waarvoor we de lagere scholen openden, de inoderne
begrippen niet is toegedaan en de school met den Bijbel stelt
boven een zonder het Woord des Heeren, zal de heer Moens zich
nog wel herinneren. De moderne predikanten kunnen hem anders
op dit punt alle mogelijke inlichtingen verstrekken. En toch wil
men ons dwingen, uit onze beufs, scholen te helpen oprichten, die
wij niet verlangen, en ook zij niet, voor wie men ze in de eerste
plaats openen wil. Overal, waar Bijzondere Scholen zijn, kan de
Staatsschool, ondanks zijn lager schoolgeld, de concurrentie in leer-
lingen-aantal niet volhouden. En vele ouders zenden nog hun kin-
deren naar de Openbare School, door den nood gedrongen — en
toch zal men nu maar handelen, alsof van dat alles niets bestond.
Onze schoolmannen kennen maar één school : de neutrale ; en omdat
zij haar liefhebben, willen zij ons dwingen haar te betalen. Is dit
geen tyrannie? Spreekt hier niet de weerzin uit tegen den gods-
dienst? Is dit geen „secte-haat?" Moet men, in plaats van ons te
beschuldigen van heerschzucht, niet eerder zichzelf aanklagen?
Voor zoover ik er over oordeelen kan, heeft dat streven om de
vrije school te vermoorden, nooit in de bedoeling van den heer Thor-
becke gelegen, al klonk in zijn mond het: «vrij", tot onze school
gesproken, toch wel een weinig ironisch. We gaan dan ook trou-
wens vooruit. Het is veel gewonnen, dat we nu weten, wat wij
aan elkander hebben. Laat ons krachtiger dan tot heden het volk
inlichten; het bekend maken met de groote beteekenis van den strijd,
die thans wordt gevoerd. Hem, die Spanje's macht niet overmocht,
zal het jonge Holland, zonder geloof, niet verwinnen. Al brengen
wij hulde aan het Apostolaat, dat de heeren Moens en Kerdijk zich
getroosten, wij moeten hen bestrijden, niet omd^t zij 't onderwijs
verbeteren, maar omdat zij onze vrijheid te kort doen willen.
En onze vrienden roepen wij toe : waagt u niet roekeloos aan
een openbaar dispuut, gelijk er thans op onderscheiden plaatsen
gehouden worden. De onderwijs-quaestie mag niet met enkele ci-
taten uit de geschriften van den heer Groen, en een zee van teks-
ten en gemoedelijke toespraken alleen gevoerd worden. Zij eischt
grondiger studie. Vraag het den heer Groen, vraag het den heer
Van Otterloo, wiens voortreffelijke ,/ Bijdrage ter toelichting der
schoolquaestie," in 6 afleveringen thans kompleet, wij in aller han-
den wenschen. Wij hebben geduchte kampioenen tegenover ons,
die recht hebben van ons te eischen, dat wij niet met papieren
14
belmen of blikken sabels tegen hen optrekken. Wijst gij op Da-
vid? Weet het wel: de juistheid waarmee David slingerde, was ook
een vrucht van veel oefening. Wie niet werkt, zal niet eten,.en'
dit woord geldt in meer dan één zin. . ' '
De gewetens-clausule.
Zoodra ge het ongelijksoortige saambrengt, moet er iets op ge-
vonden, om een dragelijken toestand in het leven te roepen.
Toen eenmaal besloten was, het kunststuk te beproeven om Ge-
reformeerden, Roomschen, Lutherschen, Joden en wat niet al op
een school saam te brengen, moest men wel op de vernuftige vin-
ding van allerlei veiligheidskleppen, geestelijke ventilatietoestellen
en oudheidensche Mfanda-lijsten 1) bedacht zijn, om aan het zon-
derling allegaartje een soort van eigen kleur te leenen.
Had men zich bepaald tot het hoog noodige, dan had hier geen
bezwaar in gestoken.
Er is een kleine streek van ons land, waar de gehuchten te
klem zijn, om aan meer dan één school levensvatbaarheid te geven,
en waar niettemin de bevolking gemengd is.
Er is in ons land een klein aantal dorpen, waar enkele een-
lingen van een andere belijdenis verstrooid huizen onder een bevol-
king, die óf bijna geheel Roomsch, óf schier geheel Gereformeerd is.
Er zijn eindelijk kleine stedekens, wier behoeftige bevolking op
het stuk van godsdienst zeer gemengd en niettemin te gering in
aantal i?, om splitsing voor afzonderlyke scholen toe te lalen.
In die drie gevallen school de moeilijkheid. Voor een 4 a 500
scholen ontstond metterdaad de vraag, hoe men voor dezen > ver-
mengden hoop", zonder aan de degelijkheid van het onderwijs af-
breuk te doen, een redelijke school in stand kon houden; en
niemand zou het onzen Wetgever euvel hebben geduid, indien hy,
ter voorziening in dien nood, op practische wi|s, veel aan het be-
leid der plaatselijke besturen overlatend, een schikking^ getroffen
had, die meerderheid en minderheid bevredigde.
Maar wie dacht dat het onzen Wetgever daarom te doen was,
vergistte zich geheel.
Niet heperUng, maar uitbreiding, straks algemeen making van dit
netelig bezwaar lag, naar^het scheen, op zijn weg.
Het beneden zich achtend het gevaar ^slechts daar te bezweren,'
waar het aanwezig was, prikkelde veeleer de overmoed om het te
zoeken ook waar het niet school, en het eerst met eigen toedoen
m het leven te roepen, om straks zijn meesterlijken tact in het
beheerschen van zulk een dreigenden toestand te toonen. Er werd
opzettelijk brand gesticht, om de voortreffelijkheid van den Eoitinc-
teur te doen blijken. Zelfs waar de muren vochtig, de vloer van
steen en de binten van ijzer waren, moest toch brand ondersteld,
om het gereed hebben van den Extincteur onvermijdelijk te maken.
1) Lijst van namen en woorden, ^\e. men verzwijgen moet.
15
Het brandpiket werd permanent verklaard, Blusschen van het vuur van
den godsdiensttwist werd het parool van de menigte die te hoop liep.
Dit leidde er toe, om de gemengde school tot volksschool te ma-
ken, ook in die streken, waar men geen gemengde bevolking had.
Een andersdenkende veldwachter, met of zonder kinderen, was in
zulke gemeenten een uitkomst. De fictie der gemengde school bij on-
gemengde bevolking werd er door gered.
Het werd zoodoende de aanbidding eener afgetrokhen theorie, ter-
wijl men opzettelijk het oog sloot voor de werkelijkheid.
Men vroeg zich niet af, hoe de feitelijke toestand der bevolking
in het land was, maar maakte zichzelf en anderen diets, dat de
landswet berekend moest zijn op alle gebeurlijkheden.
Wie kon er borg voor spreken, dat de Veluwenaars hun erf niet
aan Limburgers vBrkochten? Kon Friesland niet emigreeren naar
de Meyerei ? Was er een wet van Perzen en Meden, die voor het
standhouden van den tegen woordrgen toestand waarborg bood ? En,
indien niet, behoorde dan de wet niet op alle gebeurlijkheden te
rekenen ?
Uitgangspunt werd dientengevolge de onderstelling (door en door
onwaar) dat in alle gemeenten van ons land een gemengde bevol-
king regel was, en dat derhalve de volksschool in alle gemeenten
op den leest der gemengde school moest worden geschoeid.
Zoodoende hield de gemengdheid der bevolking op, een bezwaar
te zijn en werd ze een welkom hulpmiddel om de Liberalistische
plannen te bevorderen. Ons Liberalisme ware verloren geweest,
indien er eens geen gemengde bevolking ten onzent had bestaan.
Een paar Israëlieten, een drietal Eoomschen in een gemeente van
zes a zeven duizend zielen, waren voor de verlichte gemeentebe-
sturen een ware trottvaille.
Waren ze er toevallig niet geweest, men had wat liefs willen
geven, om ze er heen te lokken. Zij toch waren de bruggehoof-
den van heel het systeem.
Bedoeling en voorgeven liepen dusdoende geheel uiteen.
Men gaf voor, de conscientie der minderheid te willen bescher-
men ; men bedoelde de conscientie van minderheid en meerderheid
bei in het doctrinaire keurslijf van Onze moderne begrippen te
rijgen.
De moderne begrippen toch hadden het voordeel, dat ze nog in
geen kerkbelijdenis of catechismus geformuleerd waren. Ze waren
nog communaalbezit en nog door geen afzonderlijke kerk geëigend.
Liep nu in het oog onzer Schoolwetmannen heel de strekking der
Conscientieclausule er op uit, om de belgdenis der ééne Kerk door
die der andere in bedwang te houden, dan sprak het van zelf dat
alleen de moderne begrippen buiten schot bleven, en, op den stam
van het Joodsch Deïsme geënt, toongevend op onze volksschool
moesten worden.
De uitkomst is ten deze bewijs.
Op de dusgenaamde gemengde school, die voor allen toegankelijk
moest zyn, voelt niemand zich thuis dan de moderne Christen, uie-
16
mand zich op zijn gemak dan de moderne Jood; terwijl feitelijk die
volksschool ontoegankelijk is voor den geloovigen Chi-isten, hij zij
dan Gereformeerd, Roomsch of Mennoniet. ^ -
Op de Veluwe weet men raad te schaffen en bestaat de gemengde
school hoogstens in naam.
In Noordbraiant en Limburg stoort men zich aan geen abstrac-
ties en is de volksschool feitelijk Roomsch.
In de groote steden houdt het bijzonder onderwijs de Staatsschool
in eerbiedig bedwang.
Voor het grooter deel van ons land treft de wet dus geen doel.
Haar tyrannie gelukt slechts in dat kleiner deel van ons land,
waar óf de meerderheid alle positief geloof verloor, óf de gemengd-
heid der bevolking aan de Schoolwettheorie kracht leent.
De conscientie-clausule van Artikel 23 der schoolwet, die den
schijn aanneemt van de conscientie te beschermen, heeft dus met-
terdaad geen andere strekking dan om de conscientie geweld aan te
doen. . ,
Onder de leuze der vrijheid van overtuiging wordt de practische
conscientie-vrljheid in ons Nederland ondermijnd.
Is het te veel gevergd, zelfs op het standpunt onzer wederpartij-
ders, dat aan de dubbelhartigheid een einde kome?
Durft men den eisch onbillijk keureu, dat een wettelijke gewe-
tens-cl^usnle 1. niet een denkbeeldige conscientie maar het werke-
lijke geweien van Nederlandsche burgers bescherme; 2. dsit geweten
slechts dan bescherme als het in gevaar is; 3. over de vraag of
het zich bedreigd acht, dat geweten zelf late oordeelen?
Eerbied voor de begrippen van andersdenkenden
Onze Schoolwet schrijft voor «dat de onderwijzer zich te ont-
houden heeft van iets te leeren, te doen of toe te laten wat strij-
dig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen
van andersdenkenden."
Is ooit ongelukkiger volzin uit de pen van onzen wetgever ge-
vloeid ?
Ontleed die phrase en zie waartoe ge komt !
«Andersdenkenden" d. i. niet een kerkgenootschap of godsdienstige
vereeniging, maar de menigte des volks in zijn enkele leden ge-
nomen, voor zoover ze anders denken dan de onderwijzej of één
der leerlingen, die aan zgne zorgen zijn toevertrouwd.
Deze » andersdenkenden" mag men niet kwetsen.
Uitnemend.
Alles is te weren en tegen te gaan, waardoor dezen » andersden-
kenden het verblijf in de school onmogelijk zou worden gemaakt.
Kan het beter ?
De openbare school moet voor ieder toegankelijk zgn. Baat het
nu niet of ge de buitendeur' al voor mij openzet, indien ge de
17
binnendeur sluit, dan spreekt het van zelf, dat krenking van het
heiligste geen kind onzes volks op de volksschool mag overkomen.
Waakt nu de wet metterdaad tegen dii ondragelijk euvel ?
Integendeel.
De school is derwijze ingericht; dat een zeer aanzienlijk deel
der bevolking in gemoede verklaren komt : Voor mijn kinderen is
de openbare volksschool ontoegankelijk. Ze worden er in wat hun
het heiligste is, gekwetst.
Voorgewend! antwoordt het schoolbestuur op die klacht. Dat is
onmogelijk. Er is niets dat u kan kwetsen. Uw grieve is ingebeeld !
Indien >waar de conscientie in het spel is, de één moet berusten,
in wat den ander goed dunkt," is dit antwoord afdoende.
Verfoeit men daarentegen dit tyrannieke begrip, dan zegt het
niet met al. Over de vraag of ik pijn heb, valt geen consult te
houden. Hetzij de conscientie of het lichaam in het spel is, staat
dit ter uitsluitende beslissing van hem die klaagt.
Maar wat doet nu Artikel 23 ?
Het eischt dat ge eerbied hebben zult niet voor de overtuiging^
waarmee iemand zyn belijdenis aankleeft, maar voor de begrippen
waarin hij goedvindt, die belgdenis te gieten. Let wel, niet voor
de begrippen van een erkende belijdenis, waarvan men nota kan
nemen, maar voor de begrippen van andersdenkenden ; dus ook al
zijn ze nog nooit verkondigd, ongehoord en mij deswege onbekend.
Voor den Roomsche is het een godsdienstig begrip, dat het huwe-
lijk een sacrament en aan de monogamie gebonden is.
Maar behalve deze wonen er in ons land ook Mormonen, wier
godsdienstig begrip de monogamie als onzedelijk afkeurt.
En nu eischt men, dat de Roomsche eerbied zal hebben voor
het godsdienstig begrip van den andersdenkenden Mormoon. Omge-
keerd, dat de Mormoon eerbied zal koesteren voor het godsdienstig
begrip van den andersdenkenden Roomsch-Katholiek.
Het is een godsdienstig begrip voor den Roomsche dat de Vorst-
Bisschop van Rome plaatsbekleeder van Christus op aarde is. Om-
gekeerd is het een godsdienstig begrip van den Protestant, dat de
erkenning van den Paus als plaatsbekleeder van Christus zonde is.
Toch eischt men dat deze » andersdenkenden" voor elkanders gods-
dienstige begrippen eerbied zullen koesteren.
In gindsche straat woont een vader, die van zijn modernen leer-
aar gehoord en het als godsdienstig begrip heeft overgenomen, dat
de vereering van Jezus Christus als God geopenbaard in het vleesch
en van zijn sterven als een zoenoffer voor de zonde der wereld,
bare afgoderij, heulen met den Molochdienst, onmenschelijk en on-
zedelijk is; en vlak tegenover hem woont een „andersdenkende"
vader, die uit de Heilige Schrift » de godsdienstige begrippen" over-
nam : »dat in JezuS Christus de volheid Gods lichamelijk woonde,
en dat er geen verlossing is dan in zyn bloed." Wederzijds' behoo-
ren nu deze burgers eerbied te koesteren voor een > godsdienstig
begrip," dat ze verfoeien.
De ongerijmdheid van dezen eisch springt in het oog.
18
Eischen kan men van een iegelijk, dat hg den waarheidszm, de
overtuiging, den e7'nst niet verdenke, maar eerbiedige, waarmee
andersdenkenden hun denkbeelden over God en goddelijke zakea.
uitspreken. Eisch van menschelijke samenleving is het, dat u nie-
mand, direct of indirect, het recht betwiste of verkorte, om anders
te denken dan ik zelf. Geëischt, dat ik ter bestrijding van wat
mij dwaling dunkt, nooit andere woorden of middelen.- bezige, dan
die de vrije beschikking van eiken mensch over zijn eigen overtui-
ging ongedeerd laten.
Dat is de plicht der Christelijke verdraagzaamheid, maar ook
dat alleen.
's Menschen recht om van zijn godsdienstige overtuiging meester
te blijven, mag nooit of nimmer worden verkort, en al wat strek-
ken zou om door geweld of geldelijken drang, door misbruik van
overmacht, door spot of scheldtaal dit onvervreemdbaar recht te
na te komen, moet met alle beschikbare middelen uitgeroeid en
duurzaam geweerd.
Maar eerbied voor anderer begrippen kan noch mag men eischen.
Dat ware de waarheid te na komen.
Dat ware den strijd des geestes onder den ban leggen.
Dat zou uitloopen op geestelijken dood.
Niemand koestert dan dien eerbied ook.
» Andersdenkenden" moeten toch menschen zijn die denken; en
hoe kan iemand die denkt, we zeggen nog niet eens, dulden wat
hem dwaling toeschijnt, maar, let wel, voor die dwaling eerbied
koesteren ?
Het belang der waarheid eischt van dien eerbied het tegendeel.
Zal het ons vaderland en ons volk wel gaan, dan moet de eerbied
voor de overtuiging, waarmee iemand zgn geloof belijdt, ongekrenkt
blijven, maar de moed om wat ons dwaling dunkt, zondet zweem
van eerbied er voor, met open vizier te bestrijden, toenemen.
Slechts één uitzondering geldt hierop. Do tegenwoordigheid van
jfersonen, voor wie wat mij dwaling dunkt, heilig is, legt mg, tenzij
bespreking der godsdienstige waarheid doel van onze samenkomst
is, de verplichting op om geen gelegenheid tot bestrijding van hun
dwaling te zoeken, en doet die gelegenheid zich zóó ongezocht
voor, dat men bg volgehouden zwijgen den averechtschen indruk
zou krijgen, als vond die^dwaling ook in ons een steun, zich tot
het uitspreken van eigen overtuiging in heuscheu en waardigen
vorm te bepalen.
Twee dingen, in onze Schoolwet verward, zijn dus wel te .onder-
scheiden.
lo. Behoort het tot een goede opvoeding, dat men elk kind
eerbied tracht in te boezemen voor het recht van eiken mensch
om meester van zijn eigen overtuiging te zijn.
Dit is de deugd der Christelijke verdraagzaamheid.
Ze behoort ingeprent te worden in eiken levenskring, in elk huis-
gezin, in elke school, gemengd of bijzonder, Staatsschool of vrije
school.
19
2°. Is het eisch der liefde, dat ik in anderer bijzijn, geen mis-
bruik maak van hun toevallige tegenwoordigheid, en derhalve óf
van hetgeen tusschen hun godsdienstige begrippen en de mgne stry-
dig is, zwijge, óf, zou dit zwijgen een leugenachtige positie in het
leven roepen, den eerbied onverlet late, dien ik aan hun persoon-
lijke tegenwoordigheid en hun persoonlijk gevoel verschuldigd ben.
Vooral bij kinderen klemt dit.
G-odsdienstig redetwisten vermoordt in het kinderhart den vromen
ain.
Hieruit volgt, dat van dezen eerbied geen sprake kan wezen waar
geen andersdenkenden tegenwoordig zyn. Dat dit zwijgen dus^ niet
als eisch kan gesteld worden aan scholen, waar alleen kinderen
ééns geestes samen zijn. Maar dat aan dien eisch zeer gestrenge-
lijk de hand is te" houden, waar » andersdenkenden" tegenwoordig
zijn en verkeerd begrepen geloofs- of ongeloofsijver tot miskenning
van den aard van den godsdienst en de dispositie van het kinder-
hart zou vérleiden.
Artikel 23 onzer Schoolwet, deze beide verwarrend, weerspreekt
zichzelf, en is, al naar men wil, onuitvoerbaar of onzedelijk.
Dezen misstand weg te nemen is ook op het standpunt onzer
Schoolwetmannen plicht.
Waar voor zijn
Men dicht ons de ongerijmde gedachte toe, dat de natie zich
de opoffering van millioenen schats voor het onderwijs zou hebben
te getroosten, zonder eenigen waarborg te bezitten, dat ze voor
die millioenen degelyk onderwijs kreeg.
Tot die onderstelling had men geen recht.
Vooreerst wijl men zonder noodzaak zyn tegenstander geen on-
gerijmdheden in den mond mag leggen, en »waar voor zijn geld"
een te deugdelijk Hollandsch spreekwoord is, dan dat bewering
van het tegendeel in ons goede Nederland denkbaar zou wezen,
zonder dat het verwijt van ongerijmdheid u ten laste komt.
Maar oo# ten andere, wijl noch de houding der Antirevolutio-
naire partij in het algemeen, noch die van de^tandaard in
het bijzonder, den minsten twijfel gedoogt omtrent onze warme
prgsstelling op afdoend, waarlijk ontwikkelend, deugdelijk on-
derwijs.
Stelt men, in afwachting van Grondwetsherziening, en dus zich
voorshands, wat de quaestie van beginsel aangaat, op het stand-
punt van ons positief Staatsrecht plaatsend, plicht en recht van
de Overheid tegenover elkander, dan geraakt men tot deze uit-
komst:
Tlicht van de Overheid is : 1. te waken, dat het volksonderwijs
ten onzent niet dale beneden het peil van andere natiën ; 2. nu
de kosten van het onderwgs in steeds ongunstiger verhouding
20
komen tot het finantiëel vermogen der ouders, te zorgen dat het
genieten van onderwijs geen privilege der meer gegoede klasse
worde ; en 3. ook op het stuk van onderwijs de gewetensvrijh^^ '
te beschermen.
Waartegenover dan het Recht van den Staat treedt om waarborg
te erlangen, dat 1. gelegenheid om onderwijs te ontvangen voor
allen aanwezig zij ; 2. dat alle onder wys op het v.ereischte peil
kome en blijve; 3. dat de inrichting der scholen niet schade aan
de volksgezondheid; en 4. dat niemands geweten geweld worde
aangedaan.
Voor zooveel het tweede punt* betreft, springt het in het oog,
dat de bepalingen der tegenwoordige wet te zwak zijn.
Wel bezien, heeft de Overheid te dien opzichte thans geen an-
deren waarborg dan de acte der onderwijzers. Die waarborg dient
versterkt, door tot alle scholen van lager onderwijs de bepaling
uit te breiden, dat een minimum van vakken er onderwezen be-
hoort te worden, en hetzij alle aan inspectie te onderwerpen, 'tzy,
naar Engelschen trant, vrijdom van inspectie te geven, tegen on-
derwerping der scholieren aan examen.
Let wel. Hierbij blijft de geldelijke quaestie geheel buiten spel.
Ook al weigerde een schoolbestuur eenige restitutie aan te nemen,
toch behoort het waarborg te bieden, dat het onder wys op zijn
school deugdelijk zij.
Onze scholen hebben dien eisch nooit gevreesd.
Het bezoek der schoolinspectie was ons steeds welkom.
Wil men onze kinderen ondervragen, om te beoordeelen of ze
deugdelijk onderwijs ontvangen, ons zal dit onderzoek slechts een
gewenschte gelegenheid bieden, om de levensvatbaarheid onzer
scholen te toonen.
Laat men, zoo dikwijls men wil, zich komen overtuigeb, of het
lezen, schrijven en rekenen, of de kennis van natuurkunde, aard-
rijkskunde en geschiedenis al dan niet op onze scholen voldoende
is. Ons zal het lief zijn.
Een slechte school doet beter met te verdwijnen.
Indien die slechte school een Christelijke vlag uitstak, zou dat
verdwijnen door ons in de eerste plaats worden gewenscht.
Slechts hebbe die inspectie haar natuurlijke grenzen. Ze late
zich in geen enkel opzicht in met de zedelijke of godsdienstige
opvoeding, noch ook met den geest, waarin het onderwijs gegeven
wordt. Ze bepale zich tot de beoordeeling, of onze scholen niet
minstens even goede resultaten opleveren als de Staatsschool biedt,
na aftrek van haar Kantiaansch Deïsme of autonomiscbe ze-
deleer.
Die waarborg behoort elke, behooren alle scholen aan de natie
te bieden.
Niet om, al is het subsidiestelsel, voor zekere toelage de vrij-
heid en onafhankelijkheid der school te verkoopen, maar als een
eisch, waaraan voldaan moet worden, zal een school in ons Ne-
derland een school heeten en als school worden erkend.
21
Of ze restitutie afslaat, dan niet, mag ten deze geen uitzonde-
ring maken.
Geldelijk' vermogen mag in Nederland geen privilege schenken,
om een school te onderhouden die slecht is en het licht niet
mag zien.
En toch dat is de grondslag van het ook door ons verfoeid
5Mftsjfi?iestelsel.
Onder dit stelsel dwingt men de behoeftige school om op het
goede peil te blijven, en mag de school, die geen geld noodig
"heeft, zoo ellendig zijn als ze wil.
Dat demoraliseert.
Demoraliseert de scholen, die men helpt, door ze te verlagen
in aller oog.
En demoraliseert de scholen, die zich zelf bedruipen, doordien
ze aan niets zich storen.
Bij het restitutie-stelsel, dat we aanprezen, bestaat hiervan geen
zweem.
Alle inmenging van de Overheid in inwendige aangelegenheden
der school, in haar tinantieel beheer, de aanstelling van onder-
wijzers, de opvoedkundige strekking en den geest van de school
is dan uitgesloten.
De school, die haar voorschot terug erlangt, wordt dan aan geen
enkele vernederende conditie onderworpen, die haar niet gelijke-
lijk met alle scholen treffen zou.
Het brandmerk der behoeftigheid bestaat niet.
De natie erlangt afdoenden waarborg, dat haar volksonderwgs
op het goede peil sta ; alle slechte scholen verdwgnen ; de vrij-
heid van geweten en die der ouders wordt geëerbiedigd; en ge-
meden, ja, afgesneden worden de ellendige velleiteiteu, waaronder
zoo licht een bemoeizieke overheid zoo gaarne door de duimschroe-
ven van het «wèsidiestelsel, de Vrije school gekneveld had.
Waar het op aan komt.
De Staatsschool ^ is steeds door de Anti-revolutionaire richting
bestreden, omdat ze school is van den Staat, ön de Staat noch
in hoogeren zin onderwijzen, noch opvoeden kan.
Dat, bij tijdelijke ontstentenis van particulier initiatief, de Staat
niettemin optreden moet en zijn school uit dien hoofde en in zoo-
verre als » noodzakelijk kwaad" te aanvaarden is, werd steeds door
ons beleden, en is in onzen eisch : de Staatsschool aanvulling, onver-
holen uitgesproken.
Grondwetsherziening moest deswege o. i. niet strekken, om eenig
systeem door ons gewenscht, in Artikel 194 te doen opnemen, maar
slechts om het onhoudbaar en in beginsel af keurens waard systeem
der partij van '57 er uit te verwijderen.
22
Zoozeer rekenden ook wij met de behoeften van het oogeblik,
zooverre was het er van daan dat wij den Staat voetstoots op
nonactimteit wilden zetten.
Ons was het slechts om het beginsel te doen. Onze Grondwet
kan niet Nederlandsch, heeten zoolang verkorting van het onder-
richt en subordineering van de Conscientie aan het Staatsbelang,
daarin als uitgangspunt was opgenomen.
Dat protest blijft staan. Het kan niet herroepen' worden, zoo-
lang de Anti-re vol ationaire richting niet uitsterft of het land ruimt.
Wie de kaart van het land kent, kan er zich niet in vergissen :
rusteloos blijft het ons streven, het Frausche systema uit onze
Grondwet te lichten en door Nederlandsche beginselen te doen
vervangen.
Het publiek diets te maken, dat de heer Groen van Prinsterer
dit program zou verlaten hebben, is dan ook zich zelf op de kaak
stellen.
Hij, en wij met hem, houden veeleer aan dien stelligen eisch,
met name op het stuk van Onderwijs, onwrikbaar vast.
»Aan eiken afdoenden waarborg voor Conscientievrijheid op het
stuk van Onderwijs we zeggen het nu gelijk in 1869, moet her-
ziening van Artikel 194 der Grondwet voorafgaan!"
Maar let nu op de tweede vraag: Wat zult ge doen, zoolang u
die afdoende waarborg wordt misgund?
Daarop antwoordde onze richting in 1869 : Vraag voorshands
wijziging van Art. 23, 24 en 33; en in 1873, niets.
Niets, omdat men u zelfs die beuzeling niet wil toestaan.
Niets, omdat men u met een kluitje in het riet stuurt.
Niets, omdat do Staatsschool, hoe machtig ook, toch niet mach-
tig genoeg is, om u den adem uit de borst te drukken.
Vandaar het onverwijld. Onverwijlde herziening van Art. 194,
zonder tusschenstations, doel van de reis.
Dat nu, zegt Groen, thans niet meer.
Daarvan ging hij af.
Dat denkbeeld liet hij varen.
Dat programma gaf hij op.
Waarom ?
Wijl een deel van zyn volgelingen er de spitse van hadden af-
gestompt, door wat als conscientie-kreet bedoeld was, in Staatsrech-
telyk gekibbel te doen ondergaan.
Maar ook, omdat de toestand sinds 1873 aanmerkelijk gewijzigd
was. In drieërlei opzicht.
l*". Onder leiding van de HH. Moens en Kerdijk is men bezig, in
den romp der Staatsschool een nieuwe machine van zooveel meer
paardekracht te zetten, dat ze bij den eersten aanloop onze school
met haar ram in den grond boort.
2°. Door uitbreiding van het kosteloos onderwijs en het gebrek
aan onderwijzend personeel, hetgeen verhooging van kosten ver-
oorzaakte, zijn de Christelijke scholen in zeer bedenkelijken toestand
geraakt
23
en 30. Wat thans wellicbt bereikbaar schijnt, is alles behalve
»een beuzeling", heel wat anders dan »een kluitje in het riet,"
gaat veel 'verder dan onze voorloopige eischen ooit gingen.
Niemand heelde zich dus in, dat, al werd ons deze eisch ge-
gund, onze stryd tegen het on-Nederlandsche in onze Grondwet uit
zou zyn.
Die strijd komt hierbij ternauwernood te berde.
Al vloeide ons het goud als een stroom toe, nog zou die strijd
onverzwakt en onverflauwd blijven bestaan; terwille van de histo-
rie; ter wille van onze nationaliteit; uit plichtbesef; om het
In afwachting daarvan is het alleen de vraag: Hoe zullen we
den feilen, onbesuisden aanval afweren, waarmee de HH. Moens en
Kerdijk ons nog het weinigje willen ontrooven, dat we hebben?
Hoe zullen we leven blijven ?
Dat is geen staatsrechtelijk vraagstuk, maar een kreet om zelf-
behoud.
Daar is ieder toe gerechtigd.
Ook de niei-Kiezer.
De moeder minstens' evenzeer als de vader. De eenvoudige ten
plattelande niets minder dan de spitsvondigste advocaat.
Hoe men dat nu stuurt of inricht, is ons in zeker opzicht on-
verschillig.
Indien slechts gezorgd wordt dat de- verbetering van het onder-
wijs niet aan de belangen onzer school, maar ook onze school niet
aan de verbetering van het onderwijs worde opgeofferd, is ons
de vorm om het even.
Weet de Liberale pers, die zelf erkende: Elke verbetering van de
Staatsschool maakt de positie der bijzondere school slechter, en
dus toestemde dat we er zoodoende onder raken, een beter redmid-
del, dan wij aangaven, niets zal ons liever zijn.
Slechts één ding eischen we: Men late van zijn hardvochtige, on-
barmhartige houding af.
Men zegge niet langer wat het Vaderland schrijven dorst:
ï-Ge zult er wel van slechter conditie meê worden; edoch dit is
onvermijdelijk!''
Zóó schrijft men niet als men van landgenooten spreekt.
De gelden waarvan de Staatsschool en de gelden waarvan de bij-
zondere school leeft, komen ter laatste instantie liit dezelfde bron,
t. w. uit de kas der burgerij.
Daarin schuilt de moeielijkheid.
Immers het spreekt wel van zelf, dat er in den boezem der natie
slechts een beperkt aantal tonnen gouds voor onderwijs beschikbaar
is. Neem dat cijfer zoo hoog ge wilt. Toch, ieder stemt het toe,
heeft ook dat cijfer zijne grenzen.
Nu trok de Staatsschool dusver reeds zoo onevenredig veel naar
zich, dat er voor de Christelijke school slechts een zeer bescheiden
deel overbleef.
Dacht men aan verandering, dan zou er derhalve eer sprake
24
van moeten zijn, om der minder bedeelde school wat meer ruimte
te laten voor bet uitslaan van haar wortelen.
Maar nu dat niet kan; nu de Staatsschool, om zich staande Jte *'
houden, nog meer naar zich toe moet trekken, dan dusver, kan
een kind bet vatten, dat de vrije school der verkwyning nabij is,
tenzy óf de verbetering van de Staatsschool achterwege blijve, óf
de sluis geopend worde, waardoor haar waterpeil van. zelf het onze
klimmen doet.
Is zulk een sluis anders te vinden dan door restitutie?
DE SCHOOLWET
i^OOR DE VIERSCHAAR VAN EUROPA.
A
(OVERGEDEUKT UIT „DE STANDAARD.")
AMSTEEDAM, J. H. KRUYÏ.
1875.
De Volksschool misbruikt tot aanvaisgeschut
tegen de Kerk.
De heerzuchtige neiging van het Clericalisme, de verzekerdheid
waarmee het op eigen inzicht stoft, zoowel als de meewarigheid
en laatdunkendheid waarmee het op anderer standpunt neerziet -
-IS onzen Nederlandschen schoolmannen in merg en bloed gevaren
Met bet echte Clericalisme is hun gemeen de indeeling der natie
m een deel, dat het weet en een deel dat het niet weeti het brand-
merken van andersdenkenden, als een wilden hoop die de wet niet
Kent; en let hier vooral op, het azen op 's lands gezag, 's lands
macht, s lands schatkist, om, met de Staats-epauletten op de
schouders, onbezorgd over financiëele nooden, propaganda te kunnen
drijven voor eigen lievelingsdenkbeelden.
Niet dat we alle ijveraars voor de godsdienstlooze Staatsschool
over een kam scheeren. Integendeel. Er zijn ook onder hen man-
nen, wien recht boven alles gaat; wier doorzicht te helder is om
voor het onedele element in den schoolstrijd, gelijk hij van libe-
nog verkeerdelijk met een eenvormige Volksschool voor heel onze
volksjeugd, toch te mannelijk en te kloek zijn, om den concientié-
fereet der natie door het roeren van de groote trom en het
veldgeschrei tegen > dompers en duisterlingen" te willen smoren
JJat we niettemin recht hebben de voorstanders der moderne
secteschool generaallijk als Clericalen van het echte water te
stempelen blykt. zoodra men den invloed dezer nobele geesten in
nen vefeli-kr ^"«^'"^^^ "«* ^'^"^ ^^' kleine ongeloofstyran-
Hoe zelden spraken ze zich cordaat en onbewimpeld uit Pier-
son was schier de eenige, die er den hoogen moed toe had. Van
üuijs meer een op de goudschaal gewogen phrase dan een besluit,
waar een wil in stak. Junius bleef schuil achter het schild der
anonymiteit. Thorbecke liet u leven in de theorie, maar om u
door zyn practijk tot een » roostering bij klein vuur" te veroordee-
len. Jonckbloet gaf wel toe, dat üw standpunt principieel juis-
ter dan het zijne Was, maar kon het bataljon, dat hij comman-
deerde, met meekrijgen. Kerdijk geeft u gaaf gewonnen, dat het
tot vrijmaking der school komen moet, maar bidt u, zoolang ge-
duld te hebben tot ons volk door zijn radicalistisch narcoticum i)
dermate bedwelmd zal zijn, dat het, vrij in naam, ook zonder
boeien zoo het dan heeten zal, vrijwillig in den Pakkhir'sdienst
van het ^liberalisme volhardt. Het Kamerlid Moens ontdekte
voor dit bedrijf het ^erquipedale, of, zoo als het nietdenkend 'deel
derrie zegt, het > stadhuiswoord" : * Bevolkingsherziening'' !
1) .Slaapdrank".
4
Wie ziet niet in, dat deze enkele, meest nog zeer schuchterlijk
ten gehoore gebrachte stemmen, althans den toon niet aangeven,
die in de kringea der Staatsschool heerscht? Maar al te spoedig
stierf dan ook de klank van hun protest weg, om nimmer heB>-4
haald te worden. Ze wonnen niet, maar weken voor hun harts-
tochtelijke geestverwanten. Een kantteekening op don liberalisti-
schen Katechismus mochten ze zich veroorloofd hebben, mair om
een revisie van het leerboek door te zetten, schoten' ze in wils-
kracht en volharding te kort!
Er ligt in dit onloochenbaar feit iets, dat u om de eere der
menschheid leed doet. Een machtige partij in uw volk, die de
knapste koppen, de beste talenten' in haar midden telt, onder wie
ge er zelfs niet weinigen kent, die u aantrekken, willens en we-
tens, met opzet en voorbedachten rade, jaar in jaar uit te zien
volharden op een weg, waarvan ze niet kunnen noch durven ont-
kennen dat hij afwijkt van de rechte lijn, heeft iets smadelijks
voor den menschelijken geest, iets dat uw menschelijk gevoel
kwetst, tegelijk moedroovend en ontrustend is. Te meer, indien
het met den dag duidelijker wordt, dat deze afwijking, door den
onverbiddelijken drang van den scherpen hoek, al verder gaat, en
gelijk thans bij het rechtsomkeert onzer schoolmannen, al meer in
medeplichtigheid aan het stuitendste onrecht ontaardt.
Toch ligt de verklaring van dit smartelijk verschijnsel voor
de hand.
Wie op de kaart van ons land geen vreemdeling is, weet dat
onze nieuwe Cherui, anders gezegd het » denkend deel der natie",
nog altijd door watervrees voor de Kerk, met name door Ortho-
doxophobie gedreven wordt. In de Kerk heeft menden dood gezien.
De heugenis van wat de Kerk hen lijden deed in de eeuw ha-
rer macht, is dit deel der natie zoo diep in het bloed gaan zit-
ten, dat al wat in een menschenhart huist aan bitterheid, wrevel
en wrok die alta mente repostum 1) is , op de been komt, zoodra,
bij het wegen van welk vraagstuk ook, de Kerk met haar invloed
in de linkcche schaal ligt.
Alles werkt daartoe saam.
Nog is het Liberalisme met zijn Bevolkicgsherziening slechts tot
op een derde der natie gevorderd. Twee derden staan nog altijd
min of meer bewust, vijandig tegen zijne onderstbovenkeering van
de vroeger geldende le^sensbeschouwing over, en dit twee derde
schuilt juist in die kringen, klassen en sti-eken waar de Kerk nog
machtigen invloed heeft.
Daarbij komt: het schoot zyn wortelen nog niet zeer diep. Wel
botten twijg en blad welig uit, maar bij den minsten zwaren
windstoot is het den kenner niet ontgaan, hoe het slanke stam-
metje beefde als een riet. Heel anders dan de eik, dien het
overschaduwen wil, en die reeds zestien eeuwen de zwaarste
stormen zonder verwikken of verwegen doorstond.
1) «Lang verkropt."
Heb er evenzeer een open oog voor, dat de Kerk metterdaad
maar al te dikwijls aanleiding gaf om vrees voor inquisitorialen
dwang te wettigen. Er zijn niet weinige bladzijden in het ge-
schiedboek der Kerk, die elk Christen verafschuwt, en een steen
des aanstoots blijven voor een iegelijk die nooit, ondanks de waar-
heid, der Kerk van Christus zijn liefde wijdt.
Dit alles saam heeft aan den levensstrijd van onzen nieuwen
Clerus een bepaalde richting gegeven. De Kerk moest ontwapend,
in den hoek gedrongen, machteloos gemaakt, en met gekapte mas-
ten en leeggehaalde batterijen roerloos voor anker liggen, onder
de bewaking van het duchtig gewapende ramtorenschip, dat on-
der den naam van Lè Staat in den loop dezer eeuw van stapel
liep. Mits de Kerk zich die positie liet welgevallen, zou ze voorts
vrij zijn. Men kon dan in kajuit of vooronder mis lezen of
psalmen zingen, naar ieders hart hem ingaf, — dat ging den
bevelvoerenden officier op het Wachtschip Be Staat niet aan.
Zoo werd ^ De Kerk. er onder P^ het parool, dat aan boord van
den driedekker van mond tot mond ging; en juist uit dien hoofde
voor de gevangen manschap op het buitgemaakte schip zorgvul-
dig geheim werd gehouden. Zelfs werd elk vermoeden, alsof de
geduchte bewapening, waarbij men geen kosten spaarde, tegen het
weerloos vaartuig gemunt zou zijn, steeds met verontwaardiging
afgewezen. Het was om op den bodem met het opschrift Secte-
haat te schieten : het was om den vijaiudelijken kruiser op de reê,
in wiens naamvlag Domheid stond, in toom te houden; te meenen
dat dat zwaar geschut De Kerk goldt, was te inhetoogloopend
ongerijmd, om de moeite eener discussie te loonen.
Eerst toen de wapening voltooid was, en men het laatste stuk
met den eerewijn had ingewijd, werd men spraakzamer, en kwam,
nu voor geen overval meer beducht, in tamelijk rond Hollandsch
voor zijn eigenlyken toeleg uit.
Zoo het Nieuws van den Dag, dat onlangs aan het praten ge-
raakt, zich ontvallen liet: De Staatsschool moet dienst doen om
de heerschappij der kerkelijke leerstellingen af te breken.
Zoo het Vaderland, dat er geen doekjes om wond, hoe vrees
voor de macht der Kerk meé in die zucht tot wapening der
Staatsschool speelde.
Zoo Leiden's Academie op zijn derde eeuwfeest, voor zoover het
onder de knie hebben der Kerk er den luidruehtigen toon van
menige toespraak verhoogde.
Vrijheid dat was: Vrij van haar!
Nu doen die enkelen, waarvan we spraken, aan dit fanatiek
bedrijf niet meê.
Zij kennen dien haat tegen de Kerk niet ; of wijl ze uit het ou-
derlijk huis te kostelijke herinneringen uit die Kerk meebrachten;
óf wijl ze te sceptisch van aard zgn, om met den Catechismus
van '89 of de Confessie van '48 te dweepen.
Juist dit echter maakt hun positie hachelijk.
Vriend of vijand! heet het dan. En tegenover dit zelotisme
niet op hun geraak, antwoorden ze meestal stilzwijgend, door
„geweer in arm", als de beurt aan hen komt, meê de wacht te
betrekken op het soi-disant bedreigde punt.
Ze vormen een klein groepje, in verhouding tot onzen nieuw-
modischen Clerus, niet ongelijk aan de kapittelheeren van het Mf-'
laansche Bisdom ; wel niet voor den trein gespannen, maar toch
meêstuwend tot het geheel.
Onze schoolwet voor de vierschaar van Europa.
I.
[Baden.]
Wie afgaat op de uitingen van onze Schoolwetmannen, ontvangt
licht den indruk, alsof kun zienswijze door al wat goed en edel
denkt werd gedeeld, onze eisch ten opzichte van de volksschool daar-
entegen slechts bij achterblijvers en duisterlingen bijval kon vinden.
Deze indruk dient weggenomen, wijl hij in strijd is met den wer-
kelijkeu toestand.
Immers, verbreedt men voor een oogenblik het veld zijner waar-
neming, om, nadat de Schoolwetmannen hebben uitgesproken, óók
de meening van het deskundig publiek in Europa, ja zelfs in Amerika
en Azië, te hooren, dan bevindt men dat de pleitbezorgers van
onze Schoolwet met hun zienswijze schier alleen staan, en dat ner-
gens, in niet één land van Europa, het belang van den godsdienst,
voor de volksopvoeding, in verband ook met de rechten der ge-
wetensvrgheid, dermate uit het oog is verloren, als in onze Schoolwet.
Om deze stelling te bewijzen, zullen we ons niet beroepen op be-
schouwingen in buitenlandsche dagbladen, tijd- of vlugschriften ge-
leverd. Tegenstanders van eiken positieven godsdienst vindt men
in alle landen, dus ook schrijvers, die ons schoolwezen met uitbun-
-digen lof verheerlijkt hebben en soortgelijk of nog erger systeem
'«sroor hun eigen vaderland aanbevalen. Maar dit bewijst niets. De
■vraag is niet, of theoretische beschouwingen, in den geest van onze
Grondwet, ook elders geleverd zijn, maar deze: of mannen, die de
verantwoordelijkheid voor de nationale toekomst van hun vaderland
droegen, in eenig ander land van Europa, Amerika of Azië aange-
durfd hebben, wat ten onzent als nee plus ultra van politieke wys-
heid wordt uitgevent : een volksopvoeding aan allen positieven gods-
dienst gespeend.
Onze schoolwetmannen laten zich niet weinig voorstaan op hun
politiek doorzicht. Welnu, tegenover de politici van bet gehalte der
JBlaupot ten Cate's, der Moens'en en Kerdijk's, wenschen wij de
politieke wijsheid van de Staatslieden en wetgevers van alle volken
in de drie werelddeelen, bij welken van volksonderwijs sprake is, te
plaatsen, opdat uit de stellige, voor weerspraak niet vatbare feiten
blijke, dat Nederland, onder alle natiën ket meest aan godsdienst gQ-
liecht, de ongodsdienstigste van alle schoolwetten bezit.
Op de wettelijke regeling van het Volksonderwijs in de beschaafde
landen van Europa, Amerika en Azië komt het dus aan. Zelfs het
ongunstig- oordeel, dat in 1870 in het Engelsche Parlement en nu
onlangs in den Duitschen Rijksdag, beide malen door banierdragera
van het Liberalisme, over ons schoolwezen geveld is-, kan bg ons
onderzoek achterwege blijven. Niet de meening der individuen,
maar de vrucht der politieke werkzaamheid, gelijk ze in de wet aan
het licht kwam, moet beslissen, waar ónze Schoolwet voor de vier-
schaar van Europa's staatslieden wordt gedaagd.
En dan openen we ons overzicht met de Schoolwetgeving van het
Groothertogdom Baden, om de dubbele reden, dat Baden even als
Nederland een zeer gerriengde bevolking bezit en even als onze natie
het beginsel der gemengde school in zijn wetgeving heeft opgenomen.
Baden heeft 942,560 Röomsch-Katholieken, 491,008 Protestantsche
inwoners, en telt voorts 25,703 Israëlieten, behalve nog 2281 per-
sonen, die tot kleinere secten behooren.
Gelijk ons land een zuidelgk deel heeft, dat bijna geheel Roomsch
is, zóó ook Baden. Immers Constanz, de zuidelijkste Kreiz, telt
253,474 Roomschen tegen nog geen 21,000 Protestanten ; ongeveer
de verhouding van Noord-Brabant. Evenals ten onzent is er een
ander landsdeel, waarin de vermenging van beide eerediensten schier
uit gelijke deelen bestaat, t. w. in den Kreitz-Mannheim met 186,382
Protestanten en 184,371 Roomschen. Eindelijk, ook in Baden woont
het grooter deel der Israëlieten in een. enkel landsdeel. Alleen in
Mannheim 12,747.
Dit rechtvaardige de keuze, die ons, ter vergelijking met de
Nederlandsche toestanden, in de eerste plaats het oog op Baden
doet slaan. Te meer, daar ook in Baden, gelijk men weet, de li-
berale partij, door het hof beschermd, lange jaren meester van den
toestand was.
Ten overvloede zij hierbij nog opgemerkt, dat de Badensche wet
op het lager onderwys eerst van Maart 1868 dagteekent, zoodat de
Badensche Staatslieden, met ons schoolwezen, gelgk het sinds 1857
werd ingericht, bekend, niettemin hun afwgkend stelsel kozen. De
omstandigheid dat de schoolplicht on de inspectie reeds vroeger ge-
regeld werden, doet niets aan dit beweren tekort. Immers de des-
betreffende wetten zijn van 9 October 1860 en 12 Augustus 1862,
dus beide na 1857.
Welnu, óók in * Baden kent men de openbare gemengde school,
toegankelijk voor kinderen van alle gezindheden! Ook in Baden is
-verordend, dat elke gemeente minstens één openbare school moet
in stand houden, onder beding dat nabij gelegene gemeenten zich
evenals ten onzent kunnen combineeren, en vermeerdering van scholen
door de Regeering kan worden gelast. Ook in Baden is de bepaling
der leervakken, het diploraeeren der onderwijzers, het minimum-
salaris enz. bij de wet geregeld. Degelijke volksontwikkeling staat ook
in Baden op den voorgrond.
Maar is daarom aan dé mogelgkheid gedacht, om eiken positieven
godsdienst van de volksschool uit te sluiten?
8
Het tegendeel heeft men gewild, door ttcee bepalingen.
1. dat op elke school drie uren 's weeks godsdienstonderwijs in
den schooltgd zal worden gegeven, en
2. dat de openbare school een confessioneele kan zijn.
Omtrent het eerste bepaalt Art. 27 der wet van 8 Maart J86of
Voor het onderwijs in den godsdienst worden in het leerplan weke-
lijks drie uren aangewezen voor elke klasse. Het wordt gegeven
en gecontroleerd van wege de Kerkgenootschappen. Artikel 7: dat
kinderen, die tot een minderheid behoor en, deze uren niet op school
behoeven te komen, en dat het schoollokaal, met vuur en licht,
later te hunner beschikking is. Ook aan de onderwijzers kan het
onderwijs in den godsdienst woinien opgedragen, mits ze hiertoe
van wege de Kerk gemachtigd zgn.
Uitvoeriger nog en uitgewerkter zijn de bepalingen omti-ent het
confessioneel karakter, dat een openbare volksschool dragen kan.
Zoo dikwijls men in eenige burgerlijke gemeente tot de oprichting
van een nieuwe volksschool overgaat, wordt, volgens Artikel 12,
door de inwoners dier gemeente beslist, of deze school een gemengde,
dan wel een confessioneele zal zijn. Zulk een besluit bindt voor den
tijd van tien jaren.
Bestaat in een stad of dorp een kerkelijke minderheid, die door
dit besluit gedrukt zou worden, dan kan ook zij een eigen school
verkrijgen, indien gebleken is, dat gedurende drie jaren minstens
50 schoolkinderen tot haar behoorden. Zoodra dit getal onder de
25 daalt, trekt de schatkist zich terug. De kinderen dezer frac-
tie behouden niettemin het recht, de school der meerderheid te
bezoeken en gedurende het godsdienstonderwys heen te gaan.
Onder toestemming van de betrokken partijen kan een gemengde
school in een confessioneele of omgekeerd veranderd worden.
Uitgaande van het feit, dat de toestanden in de verschillende
deelen des lands verschillend waren, heeft men derhalve een elas-
tiek schoolstelsel gekozen, dat, zonder aan eenvormigheid het le-
ven op te offeren, zich naar die verschillende toestanden schik-
ken kan.
Niet de Staat, maar de burgerij beslist, wat voor elke gemeente
het profijtelijkst is.
Dit blijkt nog te meer uit de instelling der schoolraden.
Er bestaat volgens Artikel 14 in elke gemeente een schoolraad.
In deze schoolraden hebben zitting: 1. de bedienaren van den
godsdienst, 2. de Burgem'^ester, 3. één der onderwijzers en 4. drie
tot vijf burgers, waarvan een door den gemeenteraad, de overigen
door de gehuwde burgers en weduwnaren der gemeente, onder ze-
kere bepalingen, gekozen worden.
Over deze schoolraden staan gewestelijke die op hun beurt aan
een rijksschoolraad onderworpen zijn. (Orlsschulraih, Kreitzschulrath
en Oberschulrath.)
We onthouden ons van elk oordeel over dit stelsel. Slechts be-
weren we dat de Badensche Schoolwet, als proeve van wetgeving,
de onze verre overtreft, en voor een land, dat schier dezelfde
moeilijkheden aanbiedt als het onze, een schoolwezen in het le-
ven riep, dat
1. aangelegd is op degelijke volksontwikkeling,
2. positieven godsdienst als grondslag der volksopvoeding eert,
3. rekening houdt met de verschillende toestanden, en
4. den vrijen burgergeest tegenover Centralisatie en Staatsdwang
handhaaft.
Na Baden bespreken we Zwitser land.
■ . II.
[Zwitserland.]
Na Baden komo Zwitserland, dat minstens evenzeer als het Zuid-
Duitsch Groothertogdom in zijn volksgesteldheid met onzen nati-
onalen toestand overeenstemt. -
Oók in Zwitserland een sterk gemengde bevolking; t. w. 1,566,347
Protestanten, 1,084,369 Eoomschen, circa 7000 Joden en bijna
12,000 personen die zich bij kleinere secten aansloten.
Ook in Zwitserland' landsdeelen, bijna uitsluitend door lieden
van hetzelfde kerkgenootschap bewoond. Er zijn negen geheel Room-
sche kantons, waar slechts ll/g pCt. Protestanten; vier geheel Pro-
testantsche kantons, waar slechts 6 pCt. Eoomschen wonen, en
twaalf kantons van gemengde bevolking; een verhouding aan de
onze in Noord-Brabant, Friesland en Utrecht niet ongelijk.
Ook in Zwitserland een yetües^e^t)'^ zeer onderscheiden bevolking.
Elk kanton is er nog souverein. De bewoners van Bern en van
Genève verschillen in levenstrant en kleederdracht even sterk als
onze Zeeuwen en Friezen,
Ook daarin eindelijk komt Zwitserland met ons land overeen,
dat het door het Calvinisme zijn stempel ontving, als vrijheidlie-
vend te boek staat en van handel en nijverheid leeft.
Ter vergelijking met ónze volkstoestanden is Zwitserland dus bij
uitnemendheid geschikt te achten.
Het schoolwezen heeft in dit Alpenland een elders ongekende
hoogte bereikt, wordt ook door onze Sohoolwetmannen met voor-
liefde geprezen, en overtreft in zijn resultaten het onze zeer
verre.
Het verschilt in * het ééne kanton bij het andef-e, maar Zurich.
staat bovenaan. Beer en flochegger verklaren in hun Das Unter-
richtswesen der Schweis zonder aarzeling, dat » Zurich als een lich-
tende morgenstar in zake het schoolwezen alle overige kantons
in glans te boven gaat."
Door Zurich als voorbeeld te kiezen, gaan we dus veilig.
De Zurichsche schoolwet is van 23 December 1852 en bestaat
uit 337 artikelen.
Ze riep openbare volksscholen in het leven, met vrijlating van
de bijzondere school, die, ook al draagt ze een godsdienstig ka-
rakter, bijdragen van Staatswege ontvangt.
ia
De openbare volksschool, let wel in Zurich, heeft als eerste vak
van onderwijs op haar leerplan : Onderwijs in den Christelijken gods-
dienst en de Christelijke Zedeleer, minstens drie uren per week voor
elke klasse, over een tijdvak van minstens zes, soms negen jaar.^«
De inrichting van dit godsdienst-onderwijs staat aan den School'
raad, die intusschen gebonden is aan de goedkeuring van het Ker-
kelijke Bestuur. Geschillen worden behandeld door een gemengde
Commissie uit Schoolraad en Kerkeraad. In de herhalingschool
(met een cursus van 3 jaren) wordt in de schooluren zelven, het
godsdienstonderwijs door de Kerk gegeven (Art. 69 en 70).
Het bestuur over en het toezicht op deze openbare volksscholen
gaat uit, niet van de Overheid, maar van de Burgerij.
Daartoe is voor elke burgerlijke gemeente een Schoolraad (Ge-
meindsschulpflege) in het leven geroepen, die gemeenlijk uit zes a
zeven leden bestaat. Voorzitter van Hechts wege in dezen School-
raad is de Bedienaar van den godsdienst. Alle onderwijzers heb-
ben zitting in dezen Schoolraad met adviseerende stem. De stem-
hebbende leden worden door de vrije burgers gekozen.
Over deze gemeentelijke Schoolraden staan gewestelijke Schoolraden
(Bezirksschulpflege). De laatste bestaan uit 9 — 13 leden. Drie dezer
leden worden door de gezamenlijke onderwijzers, de overigen door
de vrije burgers van het district gekozen. De leden hebben zitting
voor zes jaren.
Over het geheele kanton eindelijk staat een kantonnale School-
raad (Erziehungsrath) saamgesteld uit zeven leden. Vier dezer le-
den worden door den Grooten Raad, twee door de onderwijzers ge-
kozen, het zevende lid is de Directeur voor onderwijs. Zy hebben
zitting voor vier jaren.
Ook in Zurich bestaat leerplicht en wel van het zesde tot het
zestiende jaar.
De trekken van gelijkheid van dit Zürichsche met het Badensche
stelsel, springen in het oog. Vooral in vierderlei opzicht: 1. Een
openbare volksschool met positieven godsdienst; 2. publiekrechte-
lijke bevoegdheid der kerkgenootschappen; 3. autonomie der bur--
gerij; 4. invloed aan de onderwijzers toegekend.
Ongeveer op dezelfde leest is het schoolwezen in alle overige
kantons geschoeid. Bern, dat zijn schoolwet eerst in 1870 vast-
stelde, heeft het stelsel van openbare volksscholen aanvaard, maar
niettemin Bijbelsche geschiedenis en onderwijs in de hoofdwaarhe-
den van den Christelyken godsdienst op zijn leerplan geschreven,
en de gelegenheid geopend, om in dorpen van gemengde bevolking
de school te splitsen. Het toezicht over het godsdienstonderwijs
staat aan de Kerkgenootschappen. Vooral in de wet, die eerst
den 8sten Maart 1873 werd uitgevaardigd, verdienen deze bepa-
lingen de aandacht. In Grauwbunderland, waar de sterk vermengde
bevolking tot een feilen strijd om de volksschool aanleiding heeft
gegeven, is het thans gelukt de degelijkheid van het onderwijs en
tegelijk den vrede op afdoende wijze te herstellen, door het stel-
sel van facultatieve splitsing en door de burgerij gekozen schoolru'
- 11
êen, waarin Rooinscheu en Protestanten liaar een vasten maatstaf
zitting hebben. Ook in dit kanton is onderwijs in den Christelijken
godsdienst, in het schoolplan opgenomen.
Gelijk men weet, heerscht in de Fransche kantons, ook op het
stuk der wetgeving, de Fransche centraliseerende methode. Van-
daar dat men in Genève niet het stelsel der schoolraden, maar, ge-
lijk ten onzent, het bureaucratische stelsel van doOr den Staat aan-
gestelde inspecteurs heeft gekozen. Toch staat ook in deze Fransch-
radicale kantons de Volksschool, wat aangaat de godsdienstige volks-
opvoeding, hooger dan in Nederland. Facultatieve splitsing is in
Waadtland toegelaten en een aantal uren van den schooltijd elke
week voor het godsdienstonderwijs aangewezen. De invloed van
het radicalisme bepaalde zich tot het weren uit de Volksschool van
den Catechismus, en het verbod aan den onderwijzer in Genève om
in de overige leèruren confessioneele propaganda te maken. Nog
het naast aan onze' schoolwet komt die van Glarus, den Uden Mei
1873 uitgevaardigd, waarbij wêl het godsdienstonderwijs als leer-
vak is opgenomen, maar onder bijvoeging: met weglating van het
confessioneele element; of ook Neuchatel, waar, in de wet van Mei
1872, het godsdienstonderwijs facultatief is gesteld, en aan de vrije
keus der ouders is overgelaten.
Resumeerende komen we dus tot het resultaat: dat 1. met zeer
kleine uitzondering in alle kantons het godsdienstonderwijs in het
leerplan is opgenomen ; 2. dat in verreweg de meeste kantons het
publiekrechtelijk karakter der Kerk erkend is; 3. dat bijna overal
aan de onderwijzers rechtstreekschen invloed op het schoolwezen is
gegund; 4. dat schoolplicht regel is; en 5. dat de autonomie der
burgerij slechts in die kantons miskend is, waar de Fransche cen-
traliseerende bureaucratische geest het radicalisme bezielt.
En nu de uitkomsten.
Ze zijn :
1. dat er in de meeste kantons van gemengde bevolking een
Schoolquaestie bestaat.
2. dat het onderwijs er volkszaak werd en, door aller liefde ge-
di'agen, tot veel hooger peil klom dan ten onzent; en
3. dat geen politiek geschil aan de voortgaande verbetering van.
het onderwys in den weg staat.
III.
[België, Eusland.]
Na Baden en Zwitserland wijzen we op België, met de eerste
in zoover een contrast vormend, dat zijn bevolking een zeer wei-
nig gemengde is, msCar niettemin van gewicht bij de vergelijking
met onzen volkstoestand : 1 . wijl de uitgestrektheid van België eu
Nederland ongeveer dezelfde is ; 2. wijl België ons in landaard
zeer nabij komt ; en 3. wijl de Belgische schoolwet een schakel
12
vormt in een keten van organieke wetten, die zelfs Thorbecke
zich ten voorbeeld stelde.
De Belgische schoolwet dagteekent van 23 September 1842-, ze
werd in de Kamer met bijna algemeene stemmen (op 3 na) en ki.
den Senaat met volstrekte algemeenheid van stemmen aangeno-
men, en mag dus geacht worden ook de toongevers van het Li-
beralisme aan haar zijde te hebben gehad.
Ziehier haar voornaamste bepalingen:
In elke gemeente moet ten minste ééne openbare school geopend
en in stand worden gehouden.
Blijkt dat door het bijzonder onderwijs genoegzaam in de be-
staande behoefte wordt voorzien, dan is men aan deze bepaling
niet gehouden.
De gemeenteraad heeft het recht, een of meer bijzondere scho-
len, die aan de door de wet gestelde eischen voldoen, voor open-
bare in de plaats te doen treden. Toestemming der Hooge Re-
geeriug is hiertoe vereischt.
De kinderen van onvermogenden ontvangen kosteloos onderwgs.
Het onderwijs in den godsdienst is in de vakken van onderwijs
voor alle scholen opgenomen.
De leiding van dit onderwijs is opgedragen aan het bestuur der
Kerk, tot welke de meerderheid der schoolgaande kinderen be-
hoort.
De kinderen van andere gezindten wonen dit onderwijs niet bij.
De leerboeken voor het godsdienst-onderwijs en de zedeleer wor-
den gekeurd door het kerkbestuur, de overigen door de overheid.
Er is een dubbel stel inspecteurs, het eene door het Gouver-
nement, het andei'e door de Kerk aangesteld.
De Bisschop of de Kerkeraad der Protestanten heeft het recht,
een lid met adviseerende stem af te vaardigen naar de Provinciale
Schoolcommissie.
De kosten van het onderwijs worden uit de Gemeentelyke in-
komsten bestreden.
Bij onvermogen der Gemeente komt de Provincie of de Staat
haar te hulp.
Tegemoetkoming in de kosten van ondervyijs kan ook door bij-
zondere scholen verkregen worden, mits zij zich aan de inspectie
onderwerpen.
Een schoolwet, gelijk men bespeurt, naar het Fransche model,
meer op het beginsel van centralisatie dan van gemeentelijke auto-
nomie steunend, maar niettemin 1. feitelijk, niet enkel in naam,
de vrijheid van het onderwijs eerbiedigend; 2. het publieke recht
der kerkgenootschappen eerbiedigend; 3. de godsdienstige opvoeding
van het volk niet afscheidend van het onderwijs.
Verre van ons, copieering van de Belgische Schoolwet voor ons
land te wenschen. Slechts zij toegestemd, dat de, Belgische school-
wet op deugdelijker wijs dan de onze de vrijheid van het onder-
wijs en het belang van den godsdienst voor de volksopvoeding
eerbiedigt.
13
Ten deele hiermee vergelijkbaar is het schoolstelsel in Rutland,
slechts met dit verschil, dat de gewestelijke autonomie in dit
anders autocratisch Rijk beter beveiligd is.
Europeesch Rusland is voor het schoolwezen in negen districten
verdeeld, elk met een Regeeringscommissaris aan het hoofd, terwijl
dit mandaat in Siberië aan de beide Gouverneurs-generaal is geschon-
ken, die het op hun beurt weer aan School-inspecteurs overdragen.
In beginsel is het verplicht en kosteloos onderwgs in Rusland
als regel aangenomen, edoch onder het uitdrukkelijk voorbehoud,
dat de verschillende districten en parochiën de toepassing van dit
beginsel op hun territoir hebben goedgekeurd.
Door de ükase van 1864 is de lagere school voor de eigenlijk
Russische gouvernementen op vasten voet gebracht. Daar men,
althans in deze districten, niet met het bezwaar eener gemengde
bevolking te reWenen heeft, is het godsdienst-onderwijs er onder
leiding van de Grieksche geestelijkheid. De moeilijkheid, die an-
dere Provinciën zouden opleveren, heeft men ontweken door aan
deze een zelfstandige schooliurichting overeenkomstig haar behoef-
ten te geven. Zoo hebben b. v. het Groothertogdom Finland en
het Gouvernement van Caucasie een eigen schoolbestuur mot een
eigen schooliurichting. Vooral ook de Joodsche bevolking in het
zuiden en westen van Rusland toonde steeds op deze vrijheid van
haar schoolwezen hoogen prijs te stellen. Ze was de Russische
bevolking door de voortreffelijkheid van haar scholen verre voor-
uit, en toen de Russische Regeering in 1844 ook deze scholen on-
der haar beheer en toezicht zocht te brengen en, nevens de be-
staande. Staatsscholen voor de Joodsche kinderen opende, was het
verzet der Joden tegen deze Staatsscholen dermate hevig, dat
geheel de toeleg der Regeering mislukte en de Joodsche Staats-
scholen nu nog in hoogst kwijnenden toestand verkeeren.
Veel belangstelling kan voor het overige Ruslands schoolwezen
ons niet inboezemen. Wel is ook aan de Russische school sinds
Keizer Nicolaas' regeering een krachtige hand geslagen, zoodat het
getal scholen nu reeds het cijfer van 24,000 te boven gaat, maar
toch is reeds het enkele feit, dat van de honderd recruten nog
slechts twaalf iets van lezen en schrijven weten, afdoende om den
lagen trap aan te duiden, waarop het Russische rijk in dit opzicht
nog staat.
Gewag moest van Rusland niettemin gemaakt worden, 1. opdat
blijken zou, hoe ook in dit rijk de godsdienst in het vol-:sonder-
wijs is opgenomen ; 2. om het opmerkelijk verschijnsel, dat in dit
autocratische rijk aan de inwoners stem in het schoolkapittel is
gegeven; 3. om de bijzonderheid, dat Rusland voor zyn verschil-
lende landstreken, overeenkomstig haar eigenaardigheid, een ver-
schillend schoolsysteem volgt ; en 4. om de uiterst merkwaardige
omstandigheid, dat de Joden, die ten onzent het sterkst voor de
Staatsschool ijveren, in Rusland, waar hun aantal 2,646,806 be-
draagt, zich met hand en tand tegen de overheersching der Staats- _
school hebben verzet.
14
IV.
[Wurtemberg. Saksen. Hamburg. Oostenrijk.]
Wurtemberg telt 553.542 Roomschen op 1.248.860 Protestanteto.
en 12.245 Israëlieten, een verhouding van 69,30 en 1 procent;
alleszins onder de categorie van gemengde bevolking te rangschik-
ken.
De schoolwet van dit Zwabisch land dagteekent in haar jong-
stem vorm van 25 Mei 1865. De latere wetten van 28 Decem-
ber 1870 en 18 April 1872 zien uitsluitend op de regeling van
de tractementen en den bouwtrant der schoollocalen en komen
derhalve voor ons doel niet in aanmerking.
Doel der Wurtembergsche volksschool is, naar luid der wet van
'65, de godsdienstig-zedelijke opvoeding en voorts onderricht in de
kundigheden, die voor het burgerlijk verkeer worden geëischt.
Dienovereenkomstig noemt Art. 2 onder de leervakken in de eer-
ste plaats, godsdienstonderwijs en zedeleer.
Er bestaat schoolplicht van het 7de tot het 14de jaar.
In elke gemeente moet minstens ééne openbare volksschool aan-
wezig zijn. Eveneens in gehuchten, die uit meer dan 30 huisge-
zinnen bestaan. Ligt het gehucht meer dan een uur gaans van
de naastbijzijnde school, dan is de gemeente tot de oprichting van
een afzonderlijke school voor dit gehucht gehouden, ook al bedraagt
het aantal huisgezinnen niet meer dan 15.
Voor kleine gehuchten, of confessioneele minderheden in ver-
scheiden gemeente saam, wordt een districtsschool geopend, mits
de afstand van de woningen der ouders niet meer dan een uur
gaans bedraagt.
De openbare school heeft het godsdienstig karakter van de ge-
zindheid, die het talrijkst in de gemeente vertegenwoordigd is.
Zoodra een minderheid iu een gemeente uit 60 gezinnen bestaat,
wordt ook voor haar op Staatskosten een confessioneele school op-
gericht.
De onderwgzers moeten zoowel van een burgerlijk als kerkelijk •
diploma voorzien zijn.
Aan het hoofd der inspectie over de gemeentescholen staat de
bedienaar van den godsdienst. In den Schoolraad hebben voorts
zitting van één tot drie onderwijzers en even zoovele gemeente-
leden. Deze laatsten w8rden voor den tijd van 3 jaren door de
inwoners der plaats gekozen.
Voor de Israëlieten kunnen afzonderlijke scholen geopend worden.
(Art. 74), Waar de kinderen van verspreid wonende Joden de
Christelijke school bezoeken, gaan ze tijdens het godsdienstonderwijs
weg.
Een volksvergadering wordt telkenjare in elk distrikt gehouden
om de belangen van het onderwijs te bespreken.
Ongeveer van dezelfde beginselen ging men in Saksen uit, eeu
land van zeer weinig gemengde bevolking, daar het 2,484,075
slechts 53,642 Roomschen, 9347^ Gereformeerden en 3357 Joden telt.
15
Saksen's schoolwet is merkwaardiger,- wijl ze eerst onlangs is
uitgevaardigd. Ze werd afgekondigd den 26sten April 1873.
Ook zij huldigt de godsdiensüg-zedelijke opvoeding als doel der
volksschool, en neemt ffodsdlenstonderioljs onder de leervakken op.
Er bestaat in Saksen schoolplicht over een tijdvak van acht ja-
ren, van het 6de tot het 14de levensjaar. Voor achterlijke kin-
deren kan dat tot negen jaren verlengd worden.
De volksschool is een openbare confessioneele.
Kinderen, die in de schooljaren vallen en tot een minderheid
behooren, waarvoor geen confessioneele school in de plaats hnnner
inwoning bestaat, wonen het godsdienstonderwijs op de school niet
bij en betalen pro rato minder schoolgeld.
De leiding van het godsdienstonderwijs staat aan de Kerkge-
nootschappen.
Het toezicht Op de scholen berust bij den Schoolraad, die wordt
saamgesteld uit lo. een aantal door burgers gekozen burgers, 2o.
een deputatie der onderwgzers,* 3o. een bedienaar van den gods-
dienst, en 4o. in plaatsen waar de predikant geen inspecteur is,
uit den inspecteur.
De gewestelijke inspecteurs worden door den Koning benoemd.
De generale inspectie voor het Koninkrijk staat aan den Minis-
ter van Eeredienst en Onderwgs.
Hamhirgs Schoolwet is eveneens van zeer jeugdige dagteekening.
Ze werd den Uden November 1870 uitgevaardigd en verdient om
haar paedagogische uitnemendheid niet minder dan om haar be-
slist godsdienstig karakter onze aandacht.
Paedagogisch is ze een der beste Schoolwetten en bevat schier
alles wat men elders zoekt in te voeren.
Er is schoolplicht in voorgeschreven van het 6de tot het
14de jaar. Ze eischt 100 kub, voet ruimte voor elk schoolgaand
kind. Ze deelt de scholen in zeven klassen en duldt geen grootere
klassen dan van 50 leerlingen. Ze schrijft voor dat op elke school
behalve den hoofdondei'wijzer nog zeven onderwijzers werkzaam
zullen zyn.
Ook voor het tractement der onderwijzers is uitnemend gezorgd.
Een hoofdonderwijzer ontvangt als minimum lo, vrije woning of
500 Mark schadevergoeding, 2o. 2000 Mark salaris en 3o. na
vij:Qarigen dienst verhooging van dit salaris tot 2500 en voorts tot
3000 Mark. (De mq.r/c is ongeveer f 0,60).
Ook voor de Kweekschool en de daaraan verbonden beurzen is
mild gezorgd.
Slechts één gebrek zal deze uitnemende schoolwet in het oog
onzer Schoolwetmanuen aankleven. Ze wil dat de school strekken
zal niet tot propaganda voor een kleurloos Christendom of modern
ongeloof, maar ter aankweekiug van positieven godsdienstzin.
Onderwijsvakken op de openbare volksschool zijn, zegt Art. 32,
in de eerste plaats: de godsdienst, en Art. 35 verklaart, 'dat het
godsdienstonderwijs in den regel onder leiding van de predikanten
der Luthersche kerken gegeven wordt, doch dat indien van eenige
16
andere gezindheid een noemenswaard aantal kinderen aanwezig is,
ook aan dezen onderwijs in hun godsdienst wordt verstrekt. Voor
het overige werden kinderen van een gezindheid, die in minder-
heid is, ook die der Joden, van het bijwonen der lessen over den
godsdienst, gedispenseerd. Ook Zaterdags zijn de Joodsche kind^-'
ren vrij.
Onder de jongste schoolwetten behoort ook die van Oostenrijk,
gedagteekend 14 Mei 1869 en verder ontwikkeld in de Ministeriëele
Verordening van 20 Augustus 1870.
Doel der volksschool is ook, naar luid dezer wet, allereerst de
godsdienstige zedelijke ontwikkeling der volksjeugd. Dientengevolge
wordt dan ook in Art. 3 als eerste leervak voor de openbare
scholen voorgeschreven : Religion.
Voorts bepaalt Art. 5 :
Het onderwijs in den godsdienst wordt van wege de kerkbe-
sturen (met inbegrip van het Israëlitische) gegeven en gecontro-
leerd.
Het schoolprogram bepaalt het aantal uren, dat voor hot onder-
wijs in den godsdienst beschikbaar wordt gesteld.
Er bestaat schoolplichtigheid van het 6de tot het 14de jaar.
Overal waar drie jaren achtereen op een uitgestrektheid van
een halve mijl 40 kinderen van 6 — -14 jaar geteld zijn, moet een
openbare school worden opgericht.
Deze openbare scholen zijn van gemengd karakter en moeten
toegankelijk zgn voor kinderen van alle gezindheden, met dieu ver-
stande, dat op een aantal uren, door het schoolbestuur te regelen,
door de Besturen der verschillende gezindheden aan de kinderen
tot die gezindte behoorende, onderwijs in de belijdenis hunner
Kerk wordt gegeven.
Ontbreekt in eenige gemeente een kerkelijk bestuur voor de
gezindheid waartoe een of meer der schoolgaande kinderen be-
hooren, dan wordt door het schoolbestuur 't zij in overleg met het
Kerkelijk bestuur der naastbijzijnde gemeente 't zij in overleg met de
ouders of voogden der kinderen in deze leemte voorzien.
Gelijk men weet, is de bevolking van Oostenrijk, uit kerkelijk
oogpunt een sterk gemengde. Ze bestaat uit 23,954,233 Eoomschen,
3,950,075 Griekschen, 3,053,684 Armenische Christenen enz., 3,509,013
Protestanten en 1,375,861 Joden; of wil men percentsgewijs, uit
66.7 pCt. Roomschen, 11 pCt. Griekschen, 8.5 pCt. Armeniërs,
9.8 pCt. Protestanten en 3^8 pCt. Israëlieten.
Steeds deden onze Schoolwetmannen het voorkomen, alsof bui-
tenlandsche staatslieden Nederland zijn Schoolwet benijdden.
Wat hiervan aan zij, blijkt genoegzaam, uit het feit dat geen
der Staten, die lang na '57, hun schoolwet uitvaardigden, én dus
met de uitnemendheid van onze schoolwet bekend waren, aan na-
volging van dit hoog geloofde voorbeeld hebbeu gedacht.
Wurtemberg, Saksen, Hamburg en Oostenrijk kondigden hun
schoolwet tien a twintig jaren later dan, de onze af, en toch ble-
ven ze vasthouden aan het beginsel, welks tegendeel in onze school-
17
wet belichaamd is, t. w. dat volksopvoeding met verwaarloozing van
het godsdienstig element ongerijmd is.
V.
[Frankrijk Pruisen.]
Het lager onderwijs voor Frankrijk is onder Napoleons bewind
geregeld door de wet van 15 Maart 1850 en door die van 10 April .
1867. De eerste is van den Minister de Tallouz, de laatste van
Duruy. Gelijk men weet, is door tal van decreeten, zoo vóór als
na 1867, in onderscheidene bepalingen der wet van '50 wijziging
gebracht. Ook op deze zullen we het oog houden.
Naar luid van deze wetgeving, is elke gemeente verplicht, één
of meer scholen» te openen. Met toestemming van den Departe-
mentalen Eaad voor onderwijs kunnen twee of meerdere gemeen-
ten, die dicht bijeen liggen, -saam een enkele school oprichten.
Gemeenten, die kosteloos onderwijs willen geven, konden het hier-
door ontstaan tekort in hun financieel beheer niet op den Staat
verhalen. Na '67 is dit gewijzigd.
Is door het bijzonder onderwgs op voldoende wijze in de be-
hoeften der bevolking voorzien, dan behoeft geen openbare school
geopend te worden, mits uit de gemeentekas vergoeding van school-
geld aan onvermogenden verleend worde.
In gemeenten, waar meer dan één erkend Kerkgenootschap ver-
tegenwoordigd is, worden voor de kinderen van elk dezer afzon-
derlijke scholen ingericht. Een gemengde school kan slechts voor-
loopig en met dispensatie van den Departementalen Raad in stand
worden gehouden.
In gemeenten van meer dan vijfhonderd inwoners zijn de scholen
voor jongens en meisjes eveneens gesplitst.
Het lager onderwijs, zoo op de openbare als bijzondere scholen,
omvat: 1. het onderwijs in de zedeleer en in den godsdienst; 2.
lezen enz.
De inspectie over het godsdienstig onderwijs is opgedragen aan
de bedienaren van den godsdienst.
Voor het maatschappelijk onderwijs is de inspectie opgedragen,
behalve aan de Rijksinspecteurs, aan gedelegeerden uit de verschil-
lende kantons, die, niet door de burgerij benoemd, maar door den
Departementalen Raad aangesteld woi'den ; voorts in elke plaatse-
lijke gemeente aan den burgemeester, den pastoor, den predikant,
den rabbijn en in gemeenten van meer dan 2000 inwoners aan
een of meer ingezetenen, die door den Departementalen Raad zyn
aangewezen.
In elk Departement staat aan het hoofd van geheel het school-
wezen de Departementale Raad. Deze is saamgesteld, behalve uit
mannen van het vak, uit den bisschop, een predikant en een i'abbijn,
voor zoover er Gereformeerde, Luthersche of Joodsche gemeenten
in het Departement aanwezig zi]n, den procureur-generaal bij het
18
Hof van appèl, een lid van dit hof, vier leden van den Geweste-
lijken Raad, en voorts den prefect. De keuze dezer leden geschiedt
door den Minister.
Aan het hoofd eindelijk van geheel het Onderwijs staat de
Hooge Raad voor Onderwijs. In dezen Raad hebben zitting : de
Minister voor Onderwijs, drie leden van den Raad van State/een
hoofdoflBeier, een vlagofficier, vier bisschoppen, een lid der Gere-
formeerde Synode, een lid der Luthersche Synode, een Israëlitisch
geestelijke en voorts leden van alle hoogere burgerlijke en rech-
terlijke colleges.
Hieruit blijkt, dat ook in Frankrijk, ondanks al het gebrekkige
en bureaucratische van zijn schoolwezen, 1. het godsdienstig ele-
ment op de volksschool geëerbiedigd is; 2. het publiekrechtelijk
karakter der Kerken erkend wordt; en 3. niet de gemengde, maar
de gesplitste school als regel is aangenomen. Hoofdgebrek in de
Fransche schoolwetgeving is de uitsluiting van de burgerij, of,
wil men, de miskenning van de rechten der ouders, uitkomende
in de benoeming van geheel de schoolinspectie door de overheid,
en het beginsel van centralisatie en uniformiteit, waaraan Frank-
rijk ook in zijn schoolwet niet ontkomen is.
Het is vooral in dit opzicht, dat de Fransche geest tegen den
Germaanscben vrijheidsgeest overstaat. België en de Zwitsersche
kantons zijn Frankryk ten deze nagevolgd. Hoezeer ook onze
schoolwet op dit punt de Nederlandsche beginselen verloochent en
de Fransche overgenomen heeft, behoeft voor den kenner van onze
schoolwet geen betoog.
Over het Pruisische schoolwezen kunnen we kort zijn. Vooral
door den jongsten oorlog is de aandacht zoo herhaaldelyk op het
Pruisische schoolwezen gevestigd, dat schier elk dagbladlezer met
de hoofdtrekken van zijn inrichting bekend is.
De schoolplichtigheid was in Pruisen reeds in de vorige eeuw
ingevoerd en uitdrukkelijk in het Pruisische Landrecht Deel. IL
Tit. II. § 43—46 bekrachtigd.
De godsdienstige opvoeding van het volk beheerscht geheel de
Pruisische school.
Te dien einde is de school gesplitst naar de belydenis der ge-
zindheden, voor zoover deze door den Staat erkend zijn.
Dit confessioneel karakter behoudt de Pruisische volksschool
zelfs in zoodanige gemegnte, waar kleine minderheden te gering
in aantal zijn om de oprichting eener afzonderlijke school van
Staatswege te wettigen.
De moeielijkheid, die hieruit geboren werd, heeft men ook in
Pruisen zoeken te ontwijken, door aan de kinderen, tot zulke
minderheden behoorende, dispensatie te geven van de lessen, aan
het onderwijs in godsdienst en zedeleer gewijd.
Het godsdienstonderwijs blijft buiten de bemoeiing van den Staat
en is onder het toezicht van de bedienaren van den godsdienst
gesteld.
Door de bepalingen van het Pruisische Landrecht, door de be-
19
kende ministerieele Regulatieven, en evenzoo naar de ontwerpen
van 1863 en 1868, was de bedienaar van den godsdienst zelfs
met de inspectie van geheel het onderwijs belast. Ex officio, als
zoodanig, was de dorpsgeestelijke tevens curator der dorpsschool.
Eerst ten gevolge van den jongsten strijd met het Episcopaat, is
in dezen toestand door de wet van 11 Maart 1872 verandering
gebracht. Thans is het toezicht over de volksschool door don
Staat aan zich getrokken. Wel worden ook nu nog in groeten
getale predikanten met het schooltoezicht belast, maar ze voeren
dit toezicht niet meer gelijk vroeger, krachtens hun ambt, maar
als mandatarissen van den Staat, overeenkomstig door den Staat
gegeven verordeningeü, en slechts voor zoolang als de Staat hun
gezag bestendigt.
Niettemin geldt nog steeds voor de Pruisische volksschool de
Regulative van 3 October 1854, waaraan we, ter kenschetsing van
het doel, dat deze school beoogt, meó ons vaderland ter leering,
het volgende woordelijk ontleenen:
»Het denkbeeld, om de jeugd op de volksschool een algemeen
menschelijke vorming te geven, door de formeele ontwikkeling van
het denkvermogen, i^^ op de proef onuitvoerbaar of zelf ö, schadelyk
gebleken.
»Het volksleven heeft behoefte aan een krachtige ontwikkeling,
maar zóó, dat voort worde gebouwd op het fundament van het
verleden, in aansluiting aan de historische gegevens, op de basis
van het Christendom.
»De volksschool, waarin het grootste deel der natie haar oplei-
ding ontvangt, raag deswege niet naar eenig systeem of een dus-
genaamden eisch der wetenschap worden ingericht, maar moet
dienstbaar gemaakt aan de eischen van het werkelijke leven, gelijk
dit zich in Kerk, huisgezin, bedrgf of ambt, gemeente en Staat
openbaart."
Voorts zegt de Regulative (die van gelijke kracht is als by ons
de Schoolwet) over het onderwijs in den godsdienst dit:
»Door het afleggen der belijdenis moet het kind, dat door den
Heiligen Doop in de Kerk van Christus is ingelijfd, als zelfstan-
dig lid in de gemeente optreden. De volksschool ontvangt der-
halve kinderen, die recht hebben op al de genademiddelen, die van
God verordend zijn, opdat ze deze met bewustheid in zich zouden
opnemen en voor den strijd van het praetische l^ven worden voor-
bereid. De onderwgzer moet daarom die hoogere wijding bezitten,
die hem recht geeft, het woord van Christus op de lippen te
nemen: xLaat de kinderkens tot Mij komen, want denzulken is
het Koninkrijk !"
» Christus is het einde der wet; wie in Hem gelooft, wordt
gerechtvaardigd, en de wet moet een tuchtmeester tot Christus
zijn.
» Hiervan uitgaande, moet de onderwijzer de Bijbelsche geschie-
denis beschouwen als het terrein, waarop de volksschool zich te
bewegen heeft, om haar taak te kunnen vervullen.
20
»Zes volle uren moeten wekelyks aan liet godsdienstonderwijs
bes+eed worden. In den regel de eerste ure van eiken dag.
//Dit uur wordt begonnen met gebed, begeleid met gezang,- en
moet in elk opzicht een stichtelijk karakter dragen." * ^
» Vooral heeft de onderwijzer toe te zien, dat hij zelf het leven
van boete en genade uit zyn eigen hart niet vervreemde, om met
en voor zijn kinderen in waarheid te kunnen bidden. Hierin toch
ligt de kracht en het wezen der Christelijke volksschool, dat ze,
gegrond op Gods Woord en zich onder de tucht van dit woord
plaatsend, nuttig zij tot leering, tot bestraffing, tot vermaning,
tot oefening in de gerechtigheid, opdat de mensch geheel Godes
zij en tot alle goed werk bereid.'"
Let wel. Dit schrgft niet een Kerkeraad voor. Dit is geen
voorschrift van een Vereeniging voor Christelijk-nationaal onder-
wjjs. Deze bepalingen zyn woordelijk ontleend aan de Regulative,
den 3deu October 1854 uitgevaardigd door den Minister von Rau-
mer, onder den titel: »Grundzüge betreffend Einrichtung
und Unterricht des Evangelischen einklassigen Ele-
mentarschule."
Onze liberale bladen, die tot moewordens toe herhaalden, hoe
de Pruisische schoolmeester Sadowa en Sedan heeft gewonnen, zou-
den weldoen deze dingen ook hun lezers eens meé te deelen.
VL
(Engeland.)
In dit ons voorlaatste artikel bespreken we het Ehgelsche school-
wezen. Daarby komt dan morgen nog een artikel over de Veree-
nigde Staten van Noord-Amerika, de Kaapkolonie in Afrika, en
geen noemenswaard gegeven zal voor de opmaking van onze con-
clusie meer ontbreken.
Een uitvoerige bespreking zoo van de uitslnitend Luthersche
landen in het Noorden, als van de uitsluitend Roomsche landen
in het Zaiden, laten we met opzet achterwege. Ze zou door de
eeatoonige herhaling van gelijke beginselen den lezer afmatten,
zonder een nieuw gezichtspunt over het schoolwezen te openen.
Ook zonder nader onderzoek weet de deskundige, dat in Dene-
marken, Zweden en Noorwegen de Luthersche, gelijk in Italië,
Spanje en Portugal de Roomsche kerk, het kerkgenootschap van
den Staat, de Staatskerk in engeren zin is en schier geheel de
natie onder haar geestelijke jurisdictie vereenigt.
In geheel Denemarken vindt men op bijna twee millioen Lu-
therschen nog geen twee duizend Gereformeerden en Roomschen.
In Zweden telt men op ruim vier millioen Lutherschen nog geen
zes honderd Roomschen en nog geen twee honderd Gereformeerden.
En in Noorwegen bevinden zich slechts zes duizend andersdenken-
den, die onder 1,696,651 Lutheranen verspreid zijn.
21
Omgekeerd zijn in Portugal én Spanje de niet-KB,th.o\ieken nauw-
Igks aanwijsbaar en vormen de 40,000 Protestanten en 25,000 Jo-
den op de. ruim zeven en twintig millioen Roomscbe inwoners een
te kleine minderheid, om op 's Lands wetgeving invloed te kunnei\
oefenen.
Daar uit dien hoofde de moeilijkheid, waarvoor de Schoolquaes-
tie ons plaatst, in die landen niet bestaat, kan hun wetgevende
arbeid ons bij de oplossing dezer quaestie niet te stade komen.
We bepalen ons daarom ten hunnen opzichte tot de algemeene
opmerking, dat het onderwijs in den godsdienst der Staatskerk er
van Staatswege aan de volksschool is opgedragen.
Uitvoeriger moet daarentegen onze mededeeling zijn aangaande
het Engelsche schoolwezen, gelijk rlit door de Bill van 9 Augustus
1870 geregeld is. "
Engeland en Wales, waarvoor deze Bill geldt, heeft bijna 24
millioen inwoners, ' waarvan ruim 1 8 millioen tot de Staatskerk,
ruim vier millioen tot de Dissenters, ruim één millioen tot de
Koomsche Kerk behooren, en een 40,000 Joden zijn. Houdt men
hierbij in het oog, dat ook de leden der Staatskerk in drie groe-
pen gedeeld zijn, naarmate ze tot de ritualistische, oudkerkelijke
of Evangelische partij behooren, wie stemt dan niet toe, dat de
moeilijkheid, die zich uit den gemengden aard der bevolking
in de Schoolquaestie voordoet, ook voor Engeland alleszins be-
staat ■?
Hoe nu tracht de Engelsche wetgever dit bezwaar te over-
winnen ?
Zijn wet gaat uit van het beginsel, dat allerwegen in het
land voldoende gelegenheid voor alle kinderen, die in de school-
jaren vallen, moet bestaan, om behoorlyk lager onderwijs te
ontvangen, zonder dat de godsdienstige opvoeding schade lydt.
Om dit te kunnen beoordeelen, stelt zij vast wat tot een be-
hoorlijk lager onderwijs vereischt wordt, en legt aan de overheid
de verplichting op, om allerwegen, in zooverre het particulier
initiatief tekort schiet, openbare scholen te openen.
Ze deelt daartoe het land in schooldistricten in en beveelt dat
uit de cijfers worde opgemaakt, of en in hoeverre in elk dezer
districten aan de behoeften voldaan is.
Daarbij wil ze: lo. dat buiten rekening blijven alle kinderen
in wier onderwijs op behoorlijken voet door streng confessioneele
scholen wordt voorzien, en 2o. dat als openbare lagere school
erkend worde elke school, die aan de ouders der kindereu de
vrijheid laat, om al dan niet het godsdienstig onderwijs by te
wonen.
Als openbare lagere school, zegt artikel 4 der acte, zal er-
kend worden elke school, die voldoet aan deze vier vereischten:
a. dat geen godsdienstige vereering van eenig kind tegen den
wil zijner ouders zal gevergd worden, en dat het Omge-
keerd, van geen godsdienstige vereering zal worden afgehou-
den, die zijn ouders het voorschrijven.
22
b. dat de lessen voor godsdienstonderwijs aan het begin of
bet einde van den schooltijd zullen gegeven worden, met
vrijlating aan ouders of voogden of ze al dan niet wenschen
dat hun kinderen of pupillen deze lessen bijwonen. * ^
c. dat de school aan de inspectie zich onderwerpe.
en d. dat ze de leervakken onderwijze, die door de wet zijn voor-
geschreven.
Voldoet een school aan deze eischen, dan rekent .ze meê als
openbare lagere school, onverschillig of ze van een particulier
persoon of van eene corporatie uitgaat en zonder dat gevraagd
wordt of ze al dan niet een confessioneel karakter drage.
Aan zulke scholen wordt zelfs* van Overheidswege geld uitbe-
taald, op voorwaarde lo. dat het bestuur dit wenschte ; 2o. dat
dit geld niet voor het uitsluitend godsdienstig onderwgs besteed
worde; en 3o. dat de te verstrekken som het gezamenlijk bedrag
der overige schoolinkomsten niet te boven ga:
Voor zoover, ook met inbegrip van deze scholen, niet genoeg-
zaam in de behoefte is voorzien, treedt de Schoolraad op om zelf
scholen te openen.
De scholen, door dezen Eaad opgericht, moeten aan de eischen
der wet voldoen en mogen niet strekken voor het onderwijs in
eenigen Catechismus of eenig Lithurgisch formulier van een der.
kerkgenootschappen.
Indien later blgkt dat het particulier initiatief vooruit is gegaan,
sluit de Schoolraad naar evenredigheid een of meerdere zyner
scholen.
De Schoolraad kan dit initiatief bevorderen door een of meer-
dere zijner scholen, tijdelijk of voor goed onder vasten waarborg
aan bijzondere vereenigingen of particulieren over te doen.
Ook kan hij, omgekeerd, waar dit initiatief achteruitgaat, be-
staande bijzondere scholen tijdelijk of voor goed overnemen.
De Schoolraad kan, op gelijke voorwaarde als bij de bijzondere
school, geldverstrekking aan het Parlement voor zijn scholen aan-
vragen.
Blijkt dat in twee bijeengelegen districten het aantal kinderen,
waarvoor plaats op de school ontbreekt, te gering is, om in elk
van beiden een afzonderlijke school te stichten, dan kunnen twee
distrikten een gemeenschappelijken Schoolraad verkiezen, voor de
stichting van een gemeenschappelijke school.
üit de plaatselijke inkomsten wordt door de bevoegde macht
het bedrag der uitgaven aan den Schoolraad gekweten.
Komt de Schoolraad zgn verplichtingen niet na, dan treedt het
Hooge landsbestuur tusschen beiden. .
Schoolplichtigheid kan door den Schoolraad in zijn district wor-
den ingevoerd.
Eindelijk is voor het recht der minderheden bij de verkiezing
van den Schoolraad gezorgd door de bepaling, dat elk kiezer
zooveel stemmen op denzelfden persoon kan uitbrengen, als er le-
den voor den Raad te verkiezen zijn.
23
Vergeet niet dat deze wet door de Engelsche Liberalen, onder
leiding van Forster en Gladstone, is tot stand gekomen; dat men
dit stelsel heeft aangenomen, na ons schoolstelsel gewogen en te
licht te hebben bevonden, en dat het niet zoozeer de ongeloovi-
gen, als juist de Anti-revolutionaiyen zijn, die, om het overwicht
van de Anglicaansche Staatskerk., tegen de Bill reageeren.
Voorts oordeele men of deze Schoolbill niet rust op het begin-
sel, dat door onze Liberalen als het toppunt van ongerijmdheid
bestreden wordt: t. w. dat de particuliere school regel, de Staats-
school aanvulling zij.
En ten slotte lette men er op, dat ,/Staatsschool" in de Engel-
sche schoolwet nooit een school van Overheidswege bedoelt, maar
uitsluitend op scholen doelt die door de publiekrechtelijke bevoegd-
heid der gezamerilyke burgers zijn opgericht.
vn.
[Amerika. De K-jap. Engelsoh-Indië.j
Het stelsel van de gemengde school (the Common school system)
is Amerikd's glorie.
De Vereenigde Staten vormen een democratie ; elk burger heeft
er stemrecht en kan op zijn beurt geroepen worden om als ge-
zworene, vrederechter, commissaris enz. op te treden; verschil
van standen, noch reeks van eeretitels is er bekend.
Dit noopte dezen Statenbond van meet af, om aan het onder-
wijs der volksjeugd zijn uiterste zorg te besteden ; in zake de volks-
school nooit karig te zijn, en stipt tegen elke inbreuk op de ge-
lijkheid der burgers of de vrijheid van consciëntie te waken.
Aan dat streven dankt de Common school haar oorsprong. Ze is
geen product van moderne wijsheid of radicaal intellectualisme,
maar van den geest der Pelgrimvaders. In de Staten, door de
gevluchte Puriteinen gesticht, is nu nog de Gommen school het
rijkst ontwikkeld. Het geheele Zuiden kende haar vóór den sla-
ven-oorlog niet. In het verre Westen wordt ze slechts op gebrek-
kige wijze nagebootst.
De Common school, gelijk ze in Amerika bestaat, is van Galvi-
nistischen, niet van* Radicahstischen oorsprong. %
Ze dagteekent van het jaar 1642, toen de gevluchte Calvinis-
ten na met de Mayflower geland te zijn, ijlings de fundamenteele
bepaling vaststelden: » Dat het bestuur van den Staat elke gemeente
de verplichting zou opleggen, om zorg te dragen, dat de kinderen,
die op haar erf woonden, een behoorlijke opvoeding zouden ont-
vangen. Diensvolgens hadden ze toe te zien, dat geen gemeente
zulk een barbaarschen toestand zou gedoogen, dat niet elk kind
de gelegenheid bezat, om de Engelsche taal en zooveel van de
voornaamste wetten te léeren, als voor het burgerlgk leven noo-
dig was op boete van 20 shillings."
24
"Reeds in 1647 werd voor Massachusetts deze bepaling in dier
voege uitgebreid :^ dat elke stad of elk dorp waarin minstens 50
familiën woonden, een school moest onderhouden, waar men lezen
en schrijven kon leeren, en elke stad of elk dorp van minsterfö'
100 familiën bovendien een »grammarschool." "
Thans geldt m Massachusets, nog steeds de Staat waar het Com-
mon schoolsysteem op den hoogsten trap staat, de bepaling:
1. dat elke gemeente verplicht is, ten minste gedurende een half
jaar gelegenheid te openen voor alle kinderen om lager on-
derwijs te ontvangen;
2. dat elke gemeente grooter dan 500 gezinnen, een gymnasium
moet openen, en
3. dat in elke gemeente een schoolraad moet gekozen worden,
die belast is : a. met de aanstelling en het ontslag der on-
derwijzers; h. de inspectie der scholen; c. het toezicht over
de schoolboeken en de zorg dat geen boeken, die de strekking
hebben om voor eenig bepaald kerkgenootschap propaganda^
te maken, gebezigd worden; maar evenzoo om te eischen,
» dat eiken dag een deel der H. Schrift uit de Engelsche geijkte
vertaling in elke school gelezen worde, ^^
Deze schoolraden worden door de burgers, uit de burgers, gekozen.
Ze zyn óf schoolraden voor de geheele gemeente, óf voor een
wijk, indien de gemeente naar de wet van 1789 in schoolwijken
verdeeld is.
Voor het overige is elke gemeente bij de inrichting van haar
onderwijs volstrekt autonoom. Er bestaat geen landswet die de
gemeentelijke vrijheden meer dan in het hoognoodige beperkt. Niet
in centraliseereude bureaucratie, maar in gemeentelijk initiatief heeft
dit stelsel kracht gezocht.
Toch bestaat er een band met den Staat, die echter niet door
de wet, maar door het schoolfonds gelegd wordt.
Dit fonds, dat millioenen bedraagt, verstrekt jaarlijks aan elke
gemeente, die dit verlangt, voor elk schoolgaand kind eene toelage,
onder beding: Is. dat een behoorlijk verslag van den staat en den
gang der school worde opgezonden ; en 2o. dat door de burgers
jaarlijks zooveel maal ƒ 3.75 voor de kosten van het onderwijs be-
toald zij, als er kinderen tusschen de 5 en 15 jaar in de gemeente
verblijf hielden.
Deze band is derhalv» geheel vrijwillig, laat het zelfbeheer
der gemeenten onaangetast en heeft niettemin het uitstekend ge*
volg gehad, het Amerikaansche schoolwezen, dat omstreeks 1835
diep gezonken was, in korten tijd weer tot krach tigen .bloei te
brengen.
School plichtigheid, in den Duitschen trant, heeft Amerika niet^
maar het toenemend schoolverzuim doet ook in de Vereenigde Sta-
ten op het invoeren van soortgelijken maatix^el bedacht zijn.
De nu reeds in Massachusetts bestaande bepaling, dat elk kind
tusschen de 8 en 14 jaren minstens zes weken 's jaars een school
moet bezoeken, baat niet.
25
Hoofdzaak voor ons doel intusschen is de aanwijzing, dat onze
Schoolwetmannen alle recht missen, om zich ter bepleiting van onze
neutrale gchool op de Common school van Amerika te beroepen,
wijl de Amerikaansche openbare gemengde lagere school heeft wat
wy missen en een school met den Bijbel is.
Om dit te bewijzen, laten we hier de bepalingen volgen, die in
de schoolwetten der voornaamste steden desaangaande voorkomen :
Massachüssrtts SchooUmo, ch. 38. $. 2/: »De schoolraad draagt
zorg, dat dagelijks in elke school een stuk uit den Bijbel worde
gelezen."
Boston Regulations, ch 8. s. 5: »De morgenuren zullen op elke
school aanvangen met de lezing van een deel der H. Schrift, ge-
volgd door het bidden van het Onze Vader."
New- York Manual, p. "93: »Alle openbare scholen worden geo-
pend met het voorlezen van een deel der Schrift."
Philadelphia Regulations, rule XXXV : » Bij de opening van eiken
schooltijd zullen ten minste tien" verzen uit de H. Schrift gelezen
worden door den onderwijzer, gevolgd door het zingen van een
geestelgk lied."
Chicago Rule, s. 46: »De morgenlessen op alle scholen zullen in
de verschillende klassen geopend worden met de lezing van een
deel der Schrift, zonder noot of commentaar, het Onze Vader en
een geestelijk lied."
CiNciNNATiE 38th Report, p. 92: »De kinderen mogen bij het
lezen der Heilige Schrift op de scholen' de Bijbeluitgave gebruiken,
die hun ouders wenschen."
Bovendien worden bijna overal de bedienaren van den godsdienst
in de schoolraden gekozen.
Slechts in enkele scholen, die uitsluitend door Roomschen (vooral
Ieren) bezocht worden, is het aan de Roomsche districtsschoolra-
den vergund, de lezing van den Bijbel achterwege te laten.
En reeds hierdoor is in den dunk over het Caramon schoolsys-
teem in Amerika zelf zulk een wijziging gekomen, dat dejaarlijk-
sche rapporten van schier alle Staten in de laatste jaren over
verminderde belangstelling en verkoelde sympathie klagen.
Met name de autoriteiten van schier alle kerkgenootschappen
toonen kennelijk hun ongerustheid, dat door deze weglating van
den Bijbel het schoolstelsel der Pelgrimvaders dreigt te ontaarden
in een schoolstelsel »naar radicalen trant. «
Ook Canada heeft een gemengde school ; edoch in welken geest ?
»Daar het Christendom, zegt de Minute van 3 Oct. 1850, de
grondslag van onze volksschool is, moet het Christelijk beginsel
haar geheel doordringen. Slechts dient gewaakt, dat geen school-
kind gedwongen worde iets te doen of aan te hooreu, waar zijn
ouders tegen zijn. Onder dit voorbehoud zal aan de kinderen zulk
godsdienstig onderwgs op de scholen gegeven worden, al§ hun
ouders of voogden wenschen." (Upper Canada Consolidated school
act. § 129).
De minute van 13 Febr. 1855 schrijft voor: >dat elke schooltijd
26 ^
geopend zal worden met het lezen der Schrift, een gebed en de Tien
Geboden." Kinderen, wier ouders hiertegen zijn, mogen wegblijven.
Bovendien is in Canada de gelegenheid geopend om gesplitste en
dus confessioneele scholen van overheidswege te verkrijgen, indipn*
de onderwijzer der bestaande school een Roomsch-Katholiek is en
minstens tien Protestantsche gezinnen het wenschen. (Acte van 1843).
Voeg hierbij dat onder Engelands invloed ook aan de Kaap volks-
scholen worden in stand gehouden, die in nog strengeren zin het
godsdienstig onderwys op haar schoolprogram vinden, en dat in
Voor-Indië door het koloniaal Gouvernement de zendelingsscho-
len en scholen van particulieren of corpora ti6n, allen met
zeer beslist Christelijk karakter, grootendeels van Landsgeld
gedreven worden, en ook zonder dit in bijzonderheden breeder uit
te meten, zal, dunkt ons, na lezing dezer artikelen de overtuiging
vaststaan: dat niet slechts in geen enkel land van Europa, maar
zelfs niet in Amerika of de Engel sche koloniën van Afrika en
Azië, een volksschool, zóó van allen positieven godsdienst ontdaan als
in ons vaderland, gevonden wordt.
Ligt in deze excentriciteit voor het van oudsher om zijn gods-
dienstzin geëerde en van God gezegende Nederland, een eere
of een smaad?
Het feit is niet te weerspreken:
Dusver is het Nederland dat, onder alle natiën ter wereld, den
godsdienst het zorgvuldigst uit zijn volksschool weerde."
De school zonder godsdienst.
Ter voorlichting van het publiek hebben we in een reeks arti-
kelen, niet beweerd, maar bewezen en uit de officieele acte-stukken
aangetoond, dat niet een eenig volk ter wereld een zoo van allen gods-
dienst ontdane volksschool heeft als Nederland.
Zelfs het hyper-radicale Zwitserland kiest in de overgroote meer--
derheid zijner kantons vóór het godsdienstig element op de volksschool
partij.
Bovendien bleek, dat schier nergens de rechten der ouders byde
opvoeding hunner kinderen, noch in Europa, noch in Amerika, der-»
mate besnoeid en schier -geene zgn als ten onzent.
De uitdrukking »godsdienstlooze" school meden we met opzet.
Ons dunkt ze juist, maar de Schoolwetmannen wraken ze. Daarom
gaven we aan de soberder zegswijs: school zonder godsdienst den
voorkeur. Althans in de schoolzaak is onze stelling zoo onverwin-
igk sterk, dat we ook met de gemachtigdste uitdrukking voortreffe-
lyk uitkomen.
Het is genoeg en te over, indien ons volk in alle rangen en
standen zich slechts doordringt van de waarheid, dat Nederland
het eenige volk ter wereld is, dat een volksopvoeding, met uit-
seheiding van het godsdienstig element, heeft aangedurft.
. 27
Meer behoeft ons volk niet te weten.
Tndien het de feiten maar kent, is het in staat om te beslissen
wat het wil, en dunkt zijn keuze ons niet twijfelachtig.
Op het dwaalspoor gebracht door de voorstelling onzer dagblad-
pers, beeldt de overgroote meerderheid van ons publiek zich in,
dat heel de beschaafde wereld over de school denkt, zooals onze
School wetmannen er over denken; dat schier allerwegen een volks-
school van gelijk gehalte als ten onzent bestaat; dat wij met onze
meening geïsoleerd staan en dat ónze richting iets wil, waar, in
de toongevende kringen elders, geen ernstig man aan denkt.
■ Die verkeerde voorstelling dient weggenomen.
Op allerlei manier behooren de voorstanders der Christelijke en
in het algemeen der Vrije School, door dag- en weekbladen, in
maandwerken, vlugschriften en tractaatjes, er het publiek op te
wijzen, dat deze onware voorstelling door de wetgeving, zoo van
Europa als van Amerika, wordt gelogenstraft.
Het moet ons volk gezegd, tot ons volk het wete en inzie, dat
nog geen natie ter wereld den noodlottigen moed had, om, gelijk
Nederland, den godsdienst aan de schooldeur als contrabande af te
vnjzfn.
Het behoort aan het lïcht te komen, dat onze schoolwetmannen,
en niet wij, met hun zonderlinge denkbeelden alleen staan.
Elk beroep op het schoolwezen in Amerika, het overgroote deel
van Zwitserland, in Engeland en Baden, moet onze schoolwetman-
nen eens voor goed uit de handen worden geslagen.
Het behoort vast te staan, krachtens getuigenis der offlcieele
stukken, dat de Staatslieden en wetgevers alom me « ore» van oor-
deel zijn, dat een volksopvoeding zonder godsdienst op bederf der
natie uitloopt, en dat onze Moenssen en Kerdijks, onze De Veers
en Lampings, onze Levy's en Borgesiussen, als Staatslieden geïso-
leerd staan met hun overtuiging.
Niet alsof ook niet in Engeland en Duitschland, en waar niet,
een fractie zou gevonden worden, die woelt en werkt, om ook
ten hunnent den godsdienst uit de volksschool te bannen, maar
zóó dat die fractie allerwegen een kleine minderheid vormt, meest
saamgesteld uit jonge boekgeleerden, die buiten het volksleven
staan en de practische eischen van dit leven niet kennen; mannen,
die schier allerwegen tegelijk de banierdragers zijn van het
schrilste ongeloof, en, van den strijd tegen de Christelijke Kerk hun
levenstaak maken.
Er dient een einde te komen aan, wat wilt ge, aan het misver^
stand, of aan de misleiding.
Men moet in Nederland niemand langer kunnen diets maken,
dat de gemengde aard van onze bevolking dit bannen van den
godsdienst uit de school wettigt; want dat in tal van landen de
bevolking even gemengd is en niettemin een volksschool met gods'
dienst bezit, is een onorastootelijk feit.
Het moet eindelijk eens uit hebben met de fabel, alsof alle
natiën van rondom ons om onze uitnemende volksschool benijden,
28
blijkens het feit dat de belangrijkste schoolwetten elders tot stand
kwamen, nadat de onze reeds bekend was, en toch geen der andere
volken onze schoolwet heeft nagevolgd.
Men behoort, eer Juni daagt, uit den waan te komen, alsof de
deugdelijkheid van ons onderwijs dit zware offer van banning van
den godsdienst uit de volksschool geëischt had, nu onze school-
wetmannen zelven over de ellendige resultaten wee en ach roepen
en, blijkens de statistiek, elders met een beter stel.sel veel proef-
houdender uitkomsten verkregen zijn.
De valsche meening moet vernietigd, alsof de onmondigheid en
achterlijkheid onzer burgerij een Staats-albemoeiing wettigden, die
de rechten der ouders verkort* nu blijkt dat zelfs in Baden en
Oostenryk de burgerij in schoolzaken meespreekt.
Bestreden moet de onware voorstelling, alsof een volksschool
zonder godsdienst bij uitstek verdraagzaamheid kweekte, nu het,
voor wie de kaart van Europa kent, vaststaat, dat de onverdraag-
zaamheid elders eer minder is dan ten onzent; nu Thorbecke zelf
erkend heeft dat onze schoolwet dit doel niet bereikte, en door nu
die schoolwet een onverdraagzaamheid te meer bij de bestaande ge-
voegd is: t. w. die der schoolwetmannen jegens de voorstanders
der Vrije school.
Dan zal ons volk tot het inzicht komen, dat het hoog spel speelt
met zijn toekomst aan een opvoeding zonder godsdienst te wagen.
Tot het inzicht, dat hier Landswet is, wat elders de banierdra-
gers van het ongeloof ter onderroijning van het volksgeloof nog
slechts wenschen.
Tot het inzicht, dat er niets wonders in ligt, dat een goed deel
van ons volk het meer met het practische Europa dan met de
radicale cóteiie van Nederland eens is, en, op wat wijs ook, de
deur weer openen wil, waardoor de godsdienst op de volksschool
kan terugkomen.
Tot het inzicht eindelijk, dat de verdraagzaamheid er bij zal
winnen^ het onderwijs er deugdelijker om zal worden, ons isolement
zal inkrimpen en de toekomst cnzer natie deugdelijker verzekerd zal
zgn, indien er ook, al kon het beginsel der Schoolwet voorshands
nog niet vallen, ten minste een middel gevonden wordt, waardoor
bij hen, die dit voor hun kinderen wenschen, de godsdienst weer
de opvoeding kon doordringen.
Deugdelijk Onderwijs bijzaalc, bestrijding van het
Christelijl( geloof hoofddoel!
De Schoolwetmannen verliezen hun kalmte, . en ook hun over-
komt daarbij wat den zenuwachtige meer gebeurde: ze verraden
hun geheimen.
Vroeg men hun nog kort geleden: Fanwaar uw ijveren voor de
'29
Staatsschool ? dan werd u op liberalistisch gullen toon en met pae-
dagogische verzekerdheid ten bescheid gegeven : ■» Om de volksont-
wikkeling r\ ,i We willen niets dan deugdelijk onderwijs!"
En dorst ge dan, ietwes achtex'dochtig, hun kortaf nogmaals
vragen : Niets dan dat? dan antwoordde men u met het openst
oog en met een glimlach, die cp het wekken van vertrouwen be-
rekend was: Heusch! niets!
En dreeft ge de onbeschaamdheid zoover, dat ge, om volle ze-
kerheid te hebben, zoo langs uw kant weg, half binnensmonds
van i>een secteschool der modernen" dorst reppen, och, lieve! dan
stoven deze heeren met zulk een innige verontwaardiging op, dat
ge, weggaande, u zelven' afvroegt: »Ging ik niet te ver? Meenen
ze het toch niet béter, dan Groen voorgaf?"
Dat is nog geen twéé maanden geleden, en zie nu eens, hoe
misplaatst die zelf beschuldi 'ing was!
Let, onder de teekenen destijds, voorshands op een drietal:
1. Om zeker te gaan, hebben we de liberalistische ijveraars eens
aan den tand gevoeld op het stuk van deugdelijk onderwijs.
We hebben hun gezegd: Gij acht het peil van ons onderwijs te
laag. Er moet naar uw meening meer geld in gestoken. Onze
natie, zegt ge, moet ook intellectueel vooruit. Uitnemend ! We
zullen meedoen. We nemen uw eischen over: Peil van onderwijs
verhoogd; meer geld; krachtiger volksontwikkeling! Ja, wat meer
is, we willen nog verder gaan dan gij, en een eisch stellen, dien
gij niet stellen kunt: «Uitbreiding der controle tot alle scholen.
Wat het maatschappelijk onderwijs aangaat, moet elke school goed
zyn, of ze mag onzentwege verdwijnen 1"
Niet waar, nu zou men verwacht hebben, dat de ijveraars voor
deugdelijk onderwijs, in de wolken over zoo warme sympathie, met
een glans van vreugde op het gelaat uw hulpe zouden aanvaard
hebben ?
Of ook, deden ze dit niet, dan waren ze publiekelijk ten aan-
hoore der natie van onoprechtheid overtuigd.
Den dans ontspringen konden ze niet.
Was deugdelijk onderwijs inderdaad en in waarheid hun eenig
doel, dan moest de strijd uit zijn. Of ook.... bleven ze zich tegen
ons aankanten, nadat voor deugdelijk onderwijs door ons nog krach-
tiger dan door hen gepleit was, dan vielen onze S(^oolwetmannen
op zeer smadelijke manier door de mand en was het helder als de
dag, dat ze nog heel iets anders in hun schild voerden.
En zoo gebeurde het !
In weerwil van onze algeheele instemming met hun eischen voor
de deugdelijkheid van het onderwijs ; ondanks onze besliste verkla-
ring, dat we tot verhooging van het onderwijspeil wilden mee-
werken ; niettegenstaande onze ondubbelzinnige betuiging, dat con-
trole over alle scholen ons lief was ; te spijt van onzen verklaar-
den tegenzin om het volks-onderwijs op een zuinigje te vinden, —
bleven de Liberalisten zich met hand en tand tegen ons verzet-
30
ten ; wat zeggen we, neen, werden ze nu eerst ter dege hartstoch-
telijk en liepen ze, boos en driftig, tegen ons te hoop.
2. Op de vergadering van Moderne predikanten te Amsterdam
onlangs gehouden, heeft de hoogleeraar Rauwenhoff de Moderne
predikanten voor den verkiezingstrein gespannen en tot serieuse
bemoeiing met de » Stembus van Juni" aangespoord.
Dit geeft stof tot nadenken.
Reeds om het feit. Een voorstander der Moderne theologie, die
zijn professoralen invloed gebruikt om, op een vergadering aan de
belangen der Moderne theologie gewijd, Moderne theologen als ver-
kiezings-agenten te enróleeren!
Maar meer nog indien men let op het doel, dat de heer Rau-
wenhoff daarmee beoogde.
Dat doel was: het bevorderen hij de stembus van de moderne be-
ginselen.
Het is de N. Rott, Cour., die het klakkeloos weg meedeelt.
,Prof. Raawenhoff vond hierbij aanleiding om op het grootc gewicht der aan-
staande Juni-verkiezingen te wijzen en den predikanten aan te sporen hunnen in-
vloed aan te wenden om zulke leden voor de Kamer te verkiezen, van wie men
mocht verwachten dat zij de Moderne beginselen in de Tweede Kamer zullen
vo0rataan."
Men lette op de woorden, die we in dit citaat onderschrap-
ten ; houde in het oog, dat de man, van wie deze aansporing
uitging, de besliste moderne is, die den Staten-Bijbel van den preek-
stoel liet wegnemen; rekene met de plaats waar en de mannen tot
wie deze wapenkreet uitging, — en oordeele met kennis van za-
ken : of het geheim niet verraden is.
De natie weet thans, dat de moderne predikanten aan het werk
tijgen, o"i bij de Junistembus den triomf te verzekeren der moderne
beginselen !
De moderne predikant Carpentier Alting heeft op de meeting te
Dockum, nog verder gaande, den naam van moderne secteschool niet
zoo geheel onwaar genoemd.
Gelijk men weet, staat j^ovendien het grooter deel van de dag-
bladen, die de schoolzaak drijven, onder leiding van gewezen mo-
derne predikanten.
Algemeen bekend is dit van de twee invloedrgksten :.De N,
Rott. Courant en het Nieuws van den Dag.
Welk liberaal Kamerlid is de man voor de schoolquaestie ? Wie
is het eenig Kamerlid, die stad en land omreist om de lieden tot
de Staatsschool te bekeeren ?
Is het niet de heer Moens, lid voor Sneek?
En nu, is het niet opmerkelijk? ook de heer Moens is.... een
gewezen modern predikant.
31
3. En nu het derde teeken des tijds !
Zie het Vaderland in.
Daar leest ge:
„En toch willen wij geen Anti-Ultramontanen heeten.
En waarom niet?
Er zijn Protestanten, wier invloed op volk en onderwijs wij nauwelijks minder
duchten dan de Ultramontanen. In één Kerkgenootschap vooral worden zij gevon-
den, in het Hervormde.
De Hervormde Kerk heeft een kiesstelsel ingevoerd, — wij beoordeelen noch
veroordeelen het, wij constateeren alleen — een kiesstelsel, dat de macht heeft
overgebracht bij de onbeschaafde menigte.
Het algemeen stemrecht roept de massa om beslissenden invloed uit te oefenen
op kerkleer, kerkbestuur.
Die massa wordt bewerkt, geleid, gebruikt door eenige Protestantsche pausjes,
die ijveren voor hun eigen dogma en voor hun eigen gezag.
De Hervormde Kerk wordt daardoor beroerd, verscheurd.
Dat is haar zaak: zij heeft "het gewild.
Maar ónze zaak is het, te waken tegen die Protestantsche drijvers.
Te waken, niet op kerkelijk gebied ; daarop zetten wij geen voet.
Maar te waken op maatschappelijk en Staatsgebied.
Zij ook bestormen de school.
Met huu Restitutie-stelsel bedoelen zij niets anders dan hun scholen te laten
betalen door den Staat.
En hun scholen ziju verderfelijk voor het volksleven.
Hun Protestantsche dogma's willen zij op de school brengen. En die dogma's —
han inhoud beoordeelen wij niet — juist omdat het dogma's zijn, kunnen aan kin-
deren niet geleerd, dat is opgedrongen, ingestampt worden, dan ten koste eener
gezonde geestontwikkeling. Dogmatisch onderwijs verstompt den kindergeest. En
het brengt het kind in afhankelijkheid van het kerkelijk gezag, en het richt de
kinderen af op geloofshaat, en het verscheurt het Nederlandsche volk in fanatieke
benden."
Alzoo. ,
De Christelijk-nationale scholen zyn verderfelijk voor het volks'
leven.
Omdat het onderwijs er niet deugt?
O, neen !
Maar omdat op die scholen Protestantsche dogma^s, d. w. z. de
geloofswaarheden van het Protestantisme, niet als gif worden
geweerd.
Nu zijn we er.
Het Vaderland, orgaan der Liberale staatkundige partij, ver-
klaart den oorlog aan de geloofswaarheden van het Protestantisme.
32
Het oordeelt dat het Staatsgezag moet optreden, om tegen het
brengen van deze geloofswaarheden aan onze kinderen op de
school te waken.
Ziet in, dat onze scholen het tegendeel doen. <» , '
Acht ze deswege verderfelijk voor het volksleven.
En roept nu alle man die met haar eenstemmig is op, om dit
verderf uit ons volksleven weg te nemen.
Broeders, is het nu duidelijk genoeg?
Dit weet ge toch: wat het Vaderland » Protestantsche dog-
ma's" noemt, is niets dan het Evangelie van Jezus Christus naak
DE SCHRIFTEN 1).
Dat Evangelie acht men voor ons volksleven verderfelijk.
Daartegen trekt bij de stembus van Juni heel het corps onzer
Liberalen, onder aanvoering der moderne predikanten, op.
Zoo komen we terug tot de welbeproefde leus : Tegen de Revo-
lutie het Evangelie!
1) Op deze bijtfoeging lette men. Daarop komt het aan.
S HET RESTITUTIESTELSEL
ONUITVOERBAAR?
■. ; j'0.
(OVERGEDKUKT UIT „DE STAKDAAKD.")
AMSTERDAM, J. H. KRÜYT.
1875.
Is het restituiiestelsel onuitvoerbaar?
Tegenover de scherpe resolutie plaatsen wg den eisch van billyke
Bestitutie.
Als denkbeeld lachte het wel toe!
Door den heer Grataipa , Hoogleeraar te Groningen , door den
heer De Mol Moncourt, Raadslid te Groningen, daarna ook door
de heercn Van Vollenhoven, Van Gestel en Kuyper , was het reeds
in algemeene termen geuit.
Toch trok het dusver weinig de aandacht.
Zóó weinig, dat de heer Messchert van Vollenhoven op de Am-
sterdamsche meeting, met de geboorteacte in de hand, zijn recht
op het vaderschap van dit kindeke staande hield, denkelijk min ge-
dachtig aan wat reeds, eer hij het uitsprak, door anderen in gelij-
ken geest geschreven was.
Thans hoort men er meer van.
Wie aan die vermeerderde belangstelling schuld heeft, laten we
in het midden.
Het feit zal wel geen weerspraak vinden, dat het denkbeeld ,
vroeger slechts ter loops geuit en even spoedig vergeten , thans
in de harten van duizenden en op aller tong leeft, pen na pen in
beweging brengt, de Couranten stof geeft en bij de Juni-stembus
Shibboleth schijnt te worden.
Dit legt aan de voorstanders van dit denkbeeld, waaronder ook
wij ons scharen, den plicht op, het aan te bevelen, onder het volk
te brengen, zijn voortreffelijkheid aan te toonen en ae bedenkingen
die er tegen rijzen mochten , zoo mogelijk te weerleggen.
Het laatste viel tot dusver licht.
Immers , men kan niet zeggen dat er nog ééne enkele ernstige ,
afdoende, steekhoudende bedenking tegen te berde is gekomen.
Wat zich zelf weerlei, hoefden wij niet te weerleggen.
Wat de schoolquaestiö in het algemeen, maar niet het restitutie-
stelsel in het bijzonder raakte, mocht in het eigen pleidooi toor
dat stelsel niet opgenomen.
Evenmin zal iemand van gezonde zinnen eischen, dat we aan de
ontboezemingen eener verlegen logica of aan de uitademingen
van een vertoornden geest de eer bewijzen, als waren het in ons
oog argumenten.
Uit zwakheid wierp men zich op de bezwaren der praktijk. Nu',
die willen we onder de oogen zien en onderzoeken of een regeting
zoo moeilijk valt.
Over deze zwakheid der bestrgding verwondere men zich niet.
Een stelsel dat zich dermate door billijkheid, rechtvaardigheid
en bescheidenheid aan het gezond verstand en hét eerlijk gevoel
aanbeveelt, is te sterk.
Het zweemt van verre zelfs niet naar een principieel.e oplossin»
vau het geschil en maakt slechts ten deele de politieke quaestie-
van de paedagogische los.
Het tast het Grondwetsartikel niet aan, maar biedt slechts eene
voorloopige regeling van strijdige belangen, in afwachting van den
Staatsrechtelij ken strijd, die daarna, zonder bitterheid, van partij
tegen partij, over de fundamenten van ons Staatsgebouw zal kun-
nen gevoerd worden.
Het laat evenzeer de beginselen der Schoolwet van '57 onaan-
getast. Van overheidswege zal overal in het Rijk openbaar lager
onderwijs gegeven worden, voor zoover en in die mate, als dit ter
voldoening aan de bestaande behoefte geëischt is. De Openbare
school zal een school blijven, toegankelijk voor kinderen van alle
gezindheden. Het Fransche systeem van een school, door de over-
heid, zonder inmenging van de burgerij, opgericht, geopend en in
stand gehouden, blijft voorshands gehandhaafd. Controle en in-
spectie blijven even centraliseerend en bureaucratisch als ze dusver
waren. M. a. w. het restitutiestelsel heeft, met onzen principieelen
strijd tegen het heerschend schoolsysteem niets gemeen.
De dienst, dien het ons bewyzen moet, bestaat slechts hierin,
dat het nog ondragelijker maken van een ondragelijke wet er door
voorkomen wordt.
Kon onze Schoolwet blijven zooals ze is, dan bestond er voor
ons mogelijkheid, om, met hoe ongelijke kansen ook, door uiterste
inspanning van kracht den principieelen strijd op het oogenblik
door te zetten.
Nu dat niet kan;
Nu alle partijen het daarover eens zijn, dat onze volksschool, in
algemeenen zin genomen, dringend verbetering eischt;
Nu onze tegenstani^Brs zelven de eersten zijn om de ongeuoeg-
zaamheid van de bestaande wet te erkennen;
En nu dientengevolge van liberale zijde een schoolwetwijziging
wordt voorgesteld, die op een verhoogiug van den finantieelen druk
met enkele milioeneu zal neerkomen ;
Nu zou halstarrig doorzetten van den principieelen strijd, op
dit oogenblik, roekelooze waaghalzerij, ondoordachte overmoed, zelf-
moord met voorbedachten rade zijn geweest.
Te meer, nu de Liberalen, blijkbaar op zoo naieve onnoozelheid
5
onzerzijds rekenend, met een luchthartigbeid die aan moedwil grenst,
hun eisch tot schoolverbetering in de ongehoorde stoutheid van de
Scherpe Resolutie en het Decretum horribiJe willen doorzetten.
lu deze omstandigheden bleef ons slechts één uitweg, als proeve
van beleid en doorzicht over; t. w. dat we eerst, vóór alle dingen
maatregelen namen, om dezen grenzeloos tyrannieken aanval af te
slaan; dusdoende ons tegen overrompeling te vry waren; hierdoor
bet leven der vrije school te redden; om daarna te zien, op welke
wijze de Staatsrechtelijke strijd met hope op welslagen kan worden
hervat.
Dat er desniettemin nog enkele enthousiaste geesten onder ons
gevonden werden, die desnoods liever met het hoofd door den
muur liepen, om straks op de puinhoopen onzer Christelijke scho-
len hun weemoedigen klaagzang met het refrein van Art. 194 te
blijven aanheffen, is ' een verschijnsel, dat zich in elke volksbewe-
ging heeft voorgedaan en den kenner der historie niet verwonde-
ren kan.
Laat ons er mee tevreden zijn, dat het overgroote deel onzer
geestverwanten voor de lessen der bedachtzaamheid nog een luis-
terend cor had; het toch maar aansturen op de inmiddels ver-
zande haven afried; en, voor de tegen ons gegraven ragn een oog
krijgend, ijverig met ons aan het graven van een tegenragn de
hand sloeg.
II.
Eer we aan de regeling zelve toekomen, nog een woord over het
voorstel in het algemeen.
Dat ons restitutie-'700Y%iQ\. ook buiten den kring onzer geestver-
wanten bgval vond, heeft ons allerminst bevreemd.
Zoo iets ons bevreemdde, was het veeleer de felle tegenkanting,
die het nog van zekere zgde ontmoette.
De liberalen — waartoe het ontkend? — hadden ons, vooral
door hun optreden voor de belangen der Indische bevolking, aan
den dunk gewend: dat het hun metterdaad om recht en gerechtigheid
te doen tcas.
Blijkt nu dat we ons daarin vergisten, is het ons dan wel
euvel te duiden, dat we van deze landgenooten liever een te gun-
stigen dan te kwaden indruk vormden.
Kan het ons als verwyt worden aangerekend, dat we bij het
meerendeel onzer Liberalen zelfs zooveel gevoel van billijkheid en
recht onderstelden, dal we een voetstoots aanvaarden van een
zoo billyken voorslag als het Restitutie-'&ioi^QX hunnerzijds alleszins
mogelijk dorsten achten ?
Dat het tegendeel bleek, deed ons om den goeden naam der
Liberale partg leed. Haar hardvochtig, tegen alle billgkheid in-
druischend pleidooi tegen onzen voorslag, geeft een verre van
ffunstigen dunk omtrent baar zedelijk gehalte. Dat ■» macht boven
recht" ook baar leuze werd, kwam, zeker niet tot haar eer, thans
tamelijk helder aan het licht.
Anders was de houding der Conservatieven, Conservatief-Hbera-
len en Roomschen. ^,j
De Conservatief-liberalen, wier sprekendst orgaan de Arnster-
sche Courant is, gaf althans zooveel toe: dat doorvoering der
scherpe resolutie, zonder het vinden van een vei-lichting voor de
Vrije school, onbillijk en dios onraadzaam zou zijn„-
De Conservatieven, inziende dat door den iJestót^ie-voorslag
noch aan Art. 194 noch aan het beginsel der Schoolwet geraakt
werd, verklaarden zich bereid, ons deze gerechtigheid te laten
weêrvaren.
En de Roomschen, inziende dat hun Vrije scholen, even goed
als den onzen, het Damocles-zwaard boven het hoofd hing, lieten
niet onduidelijk doorschemeren, dat ook h, i. voorziening in den
onhoudbaren toestand noodzakelijk was.
Voeg daarbij den tamelijk uitgebreiden kring van particuliere
onderwijzers, en onderwijzers die aan het hoofd van niet-confes-
sioneele scholen staan, — en zonder vrees voor overdrijving mag
geconstateerd, dat alle hoop nog niet vervlogen is, om de Vrye
school den doodelijken slag, haar door de fractie-Moens-Kerdijk
toegebracht, te doen ontgaan.
Te eer durven we die hoop koesteren, indien onze geestverwan-
ten van nu tot Juni onverdroten en volhardend blijven in hun
dusver met den besten uitslag gekroonde pogingen, om de een-
dracht onder onze geestverwanten te bevorderen, de krachten, die
ons ten dienste staan, te organiseoren, de lauwen vurig, de tragen
vlug te maken, en alles diep te doordringen van het ernstig ge-
vaar, waarin we verkeeren.
Vooral de bescheidenheid vau onzen eisch kan daarbij onze ze-
delyke kracht verhoogen.
Onze eisch strekt om de verbetering vau onze volksschool mo-
gelijk te maken.
We sluiten ons daarbij zoo nauw mogelijk aau het program der
Paedagogen aan.
Aan de Openbare school laten we op alle manier het voordeel,
dat ze boven de Vrije school vooruit heelt.
We kunnen dit en durven dit, omdat, mits men ons het leven
maar niet afsnijde, hot beginsel, waarop we steunen, krachtig te
over is, om zelfs een ongelijken strijd, mits binnen zekere gren-
zen, vol te houden.
Met één bataillon tegen een halve brigade is voor. het minst
standhouden nog mogelijk. Tegenover een heele divisie, laat
staan tegenover een legercorps, kan zelfs daarvan geen sprake zyn.
Slechts in één geval, dit stemmen we volmondig toe, zou het
restitutie-%iQ\%Q\ aan de Openbare school eenige afbreuk kunnen doen:
indien namelijk de natie in haar overgroote meerderheid van de Open-
hareschool niet gediend bleek.
Maar als dit bleek, zou het dan een aanbeveling al dan niet van
ons stelsel zyn, dat dit eens werd uitgemaakt, in cijfers aanwijs-
baar wierd, en in klinkende munt aan het licht kwam?
Is de St9,at er om de Natie, of is de Natie er om den Staat ?
De FarizeëQ leeren alle eeuwen door dat de mensch om. den Sabbath
is. d. w. z. dat de inrichtingen des levens den mensch niet dienen,
maar tyranniseeren moeten. Op staatsrechtelijk terrein overge-
bracht, teelt dit onware beginsel bij de politieke Farizeën dien
stelregel: dat de mensch ter wille van den Staat, om den Staat
de natie, de maatschappij om de overheid bestaat.
Deze stelregel is de bron van alle despotie en tyrannie, van
Staatsalberaoeiing, caesarisme, kortom van elk streven dat de bur-
gervrijheden eerst besnoeien, daarna afbouwen wil.
Bleek dus metterdaad, dat de natie in haar overgroote meerder-
heid de Openbare school tiiet met genoegzame geestdrift steunde,
om haar, zelfs oiider uiterst voordeelige omstandigheden en niet
scheef bij schreef vöor^ een toenemenden bloei te verzekeren, dan
vragen we met ernst of dit metterdaad ons oorzaak zou moeten
zijn, om ons onzen Restituties oox^X^ig te doen berouwen?
Welk voordeel aan de Openbare school blijven zal?
Vooreerst', dat ieder die openbaar onderwijs voor zijn kind ver-
langt, dit slechts behoeft te zeggen, om het te hebben; terwijl de
vader die vrg onderwijs wil, zelf voor alles zorgen mag, maar
7>ien moet hoe hij klaar komt, en indien niet vele i dit met hem
wenschen in de plaats zijner inwoning, zich elke mogelijkheid ziet
afgesneden om voor zyn kind te krijgen; wat hy wenscht.
Ten tweede: dat het onderwijzend personeel aan de Openbare
school een zekerheid van bestaan, een veelheid van vooruit-
zichten heeft, die steeds de beste krachten aan haar schenken
zullen.
Ten derde: dat de schoolinspectie haar in beginsel genegen is.
Ten vierde: dat het Openbaar onderwijs, dank zij het verleden
sints 1857, over een onafzienbai*e reeks van de prachtigste localen
beschikt, die nog langen tijd dienen kunnen.
Ten vijfde: dat ze, ook bij invoering van het restitutie-stelsel,
financieel geheel onbekrompen zal kunnen huishouden, terwyl de
Vrije school door de restitutie slechts ten deele wordt gebaat.
En ten zesde: dat zij een is, terwijl de Vrijcj school gesplitst is,
2oodat zij een nog grootere som voor zich alleen ontvangt, dan de
Vrije scholen saam pioeten deelen.
Hoe zwak moet een partij als de Liberale wel *niet staan, die
zelfs met zulk een ongelooflijk voordeel aan eigen kant, nog
moord en brand roept, al ware haar school reeds verloren?
Zij streed dusver met de sabel en gaf ons niets dan een rot-
ting om ons te verweren.
Nu, dat ging nog.
Maar nu wil zij met een hellebaard op ons lostrekken, en had
liefst dat wij dan toch niets dan onzen wandelstok in hdnden
hielden.
En nu ze maar merkt, dat wy de rotting althans tegen een
batonstok wenschen uit te wisselen, slaat dien dapperen ridders ó&
schrik om het lijf.
Met een hellebaard tegen een batonstok .... neen, dat dar ven
ze niet ! <* «
III.
Toen het denkbeeld van Restitutie door ons te b^rde werd ge-
bracht, omschreven we het in dezer voege :
Als we van restitutie spreken, bedoelen we uitsluitend : een terugbetalen aan de
trije school van de gelden, die ze den Staat uitspaart.
Op den Staat rust, zoolang Art. 194 der Grondwet kracht blijft behouden de
verplichting om in alle gemeenten des Rijks een voor de bevolking en de behoefte
voldoend schoolwezen in stand te houden.
Stel, in uw gemeente zijn vijf .luizend kinderen, die in de schooljaren vallen, d au
zou uw Gemeentebestuur derhalve tien scholen, elk voor vijfhonderd kinderen, moeten
openen. De bouw dezer scholen zou op vijf tonnen goads, haar instandhouding op
zeventig duizend gulden 'sjaars te staan komen. Ongeveer één tonne gouds zon uw
Gemeenteraad dan jaarlijks voor lager onderwijs hebben te voteeren.
Die uitgi-af zou dan niet afhangen van de willekeur uwer Gemeenteraadsleden,^
maar hun door de wet geboden zijn.
Nu wil het geval echter dat het Vrije onderwijs in uwe gemeente zekere vlucht
nam. Zoozeer won het zelfs allengs in kracht, dat de helft der kii deren, die in de
schooljaren vallen, op de banken der Vrije scholen deugdelijk en volgens de wet
voldoend onderwijs ontvingen. Dit maakt dat uw Gemeenteraad, in stee van voor
vijfduizend kinderen tien scholen, nu slechts voor vijf en twintig honderd kinderen
vijf scholen heeft in stand te houden, en dat hij voor zijn lager onderwijs slechts
tij/tig duizend gulden, in stee van een tonne gouds heeft uit te geven.
Deze kosten zijn hem uitgespaard door de ouders, die Vrije scholen oprichtten.
Dat deze duurder school houden, spreekt van zelf. In plaats van vijf scholen, elk
van vijfhonderd kinderen, hebben zij twintig scholen, achtereenvolgens voor 50, 75,
100, 150 leerlingen gesticht. Hun onderwijzerspersoneel werd daardoor grooter. De
school bood meer gelegenheid voor persoonlijke aanraking met de leerlingen. Hef
opvoedkundig gehalte won in het oog loopend. De harmonie tusschen de huisselijke
en de schoolopvoeding werd veel inniger dan ze bij de Staatsschool ooit zijn kon.
Toch heeft, uit den aard der zaak, de Gemeenteraad hiermee in het minst niet
te rekenen. Tot die meerdere uitgaven was hij niet gehouden. Dat meerdere komt
uitsluitend voor rekening van*de ouders, die tot de hoogere uitgaven besloten. Be-
steedden zij misschien negentig duizend gulden voor wat hij met vijftig duizend
zou hebben gedaan, dan is die meerlere veertig dizend gulden in betrekkelijken
zin een weelde, waarvoor de kosten te voldoen zijn, door hen die ze genoten.
Maar anders staat het met die vijftig duizend gulden, die volgens de wet ten
laste der Gemeente zouden komen en haar nu worden uitgespaard.
Naar recht en billijkheid behooren deze beschouwd te worden als een uitgave,
waartoe de Gemeente verplicht is, en waarvan ze thans slechts door een toevallige
omstandigheid wordt ontheven.
Hiervan partij te trekken ten bate harer financiën, ware in hooge mate onrede-
lijk. Immers, het zou zijn „een zieh geldelijk verrijken ten koste van ouders, die
zich voor de opvoeding van hun kinderen een schier dubbele uitgave getroosten."
Schrapte de. wetgever de vrijheid van onderwijs, dan ware hier niets aan te doen.
Nn de wetgever daarentegen van het bestaan der Vrije scholen kennis neemt,
er meê rekent, ze opneemt onder de paedagogische krachten der volksontwikkeling,
zou deze finantieele bezuinigingsleer ten koste der ouders onverantwoordelijk en on-
redelijk zijn.
De gedachte kwam niet in ons op, dat hiermee tevens de rege-
ling van het stelsel was aangegeven. We wisten zeer wel, dat'de
toepassing van zulk een denkbeeld naar de verschillende toestan-
den, die in het leven zieh voordoen, gestadige wijziging moet on-
dergaan, en dat derhalve ook bij dit denkbeeld, zal het practisch
uitvoerbaar worden, een wettelijke regeling behoort, die aanwijst,
hoe men zich in 'die verschillende toestanden hebbe te gedragen.
Daarom lieten we' onmiddellijk volgen .•
Zonder vooralsnog in de quaestie van uitvoering te treden, die tot meer dan e'e'ne
bepaling aanleiding zou geven, wenschen we daarom thans de aandacht uitsluitend
op het hoofdbeginsel te vestigen. Elke gemeente betale aan de gezamenlijke Vrije
scholen in haar ressort de gelden terug, die deze haar uitsparen.
Subsidie is een attlmoes\ reaiitutie een X:tc>^tinff van voor een ander gedane vttffavfin.
Van inmenging in anderer hnishouden noch van willekeur kan daarbij sprake zijn.
Ze bedoelt niets anders dan het probleem op te lossen, hoe men tot algemeene
verhooging van het peil onzer volksontwikkeling geraken kan zonder dat het Vrije
schoolwezen daarbij tot zelfmoord worde gedoemd.
Daar houden we nog aan vast.
Bij de stembus wordt niet over wettelgke regeling in details^
maar over een algemeen denkbeeld uitspraak gedaan.
Voor het forum onzer kiezers mag niets anders gebracht dan
wat onder hun bereik valt.
Onze kiezers nu zijn niet gepromoveerd in het Staatsrecht en nog
minder geroepen om de artikelen voor onze Staatswetten te dicteeren.
Zoodra men van een volksquaestie een Staatsrechtelijke quaestie
maakt, ontglipt ze aan de bevatting der natie.
Door dat te kwader ure te doen, heeft men de kracht van Groen's
conscientiekreet opzichtens artikel 194 gebroken.
Heel de natie, zelfs de eenvoudigsten in den lande, kunnen en
moeten weten, of ze in naam van ons verleden eq van onze toe-
komst willen opkomen voor de rechten van den godsdienst en de
landshistorie op onze volksschool.
Toen nu van liberale zijde verklaard was, dat art. 194 der Grond-
wet zelfs de serieuse behandeling van dit vraagstuk buiten de
orde stelde, lei Groen zeer terecht onze natie de kreet op de lip-
pen: »Dat dan allereerst dat ellendig artikel worde herzien."
Maar zie, insteê van' bij dit hoofdbeginsel te blijven staan^ oor-
deelde men ter kwader ure, dat nu ook het Staatsrechtelgk vraag-
stuk van nieuwe Grondwetredactie voor de vierschaar dor groote
menigte moest komen, en hiermee was de consciëntiekreet ge- '
smoord. Het stuk was vernageld.
Dit doe ons dubbel op onze hoede zijn, om thans niet ander-
maal ia dezelfde fout te vervallen en nogmaals door verwarring
van consciëntiekreet een Staatsrechtelijk vraagstuk te verspelen wat- '
aanvankelijk gewonnen werd.
Spreek uit, dat het schi-eiend onrechtvaardig zou zgn de kansen
voor de Vrije school nog slechter te maken dan ze zijn. Zeg, dat
als de Vrije school er niet was, de Gemeentekas nog heel wat meer
voor het Openbaar onderwijs zou hebben uit te geven. Vraag, of
het niet billyk is, of het niet haar zedelijk recht zou zyn, dat men
althans dit uitgespaarde geld aan de Vrije school restitueerde. Stel
de quaestie of een Nederlandsch -burger, die een godsdienstige op-
voeding voor zijn kind wenscht, minder recht op Staatsbescherming
heeft, dan een ander burger, die op de school van geen godsdienst
wil hooren. Bepaal u tot deze klare, duidelijke punten, die onder
bereik van eiken Nederlander vallen, — en ge zijt onverwinlijk
sterk, door aan de kiezers een vraag voor te leggen, waarop ze
kunnen antwoorden.
Maar ook, laat u van dat standpunt afdringen, verlies u in legis-
latieve byzonderheden, daal af op de heidepaden van het Staats-
recht, — en de natie volgt u niet meer, — ze laat u redekavelen
en haspelen; ze wil wel gelooven dat het zoo goed zal zijn; maar
geen snaar meer in het volksgeweten, die een hoorbaren toon geeft.
Met het beginsel hebt ge tot uw gehoor de natie ; met quaesties
van wetgeving krimpt uw gehoor tot een tiental dagbladschrijvers
en een club politieken in.
Men versta dus wel, dat we er van verre niet aan denken, om
bij de stembus van Juni een gedetailleerd omschreven wetsvoorstel
aan de orde te brengen.
Laat de natie over recht of onrecht; laat ze over vrijheid of ty-
rannie oordeelen; laat ze kiezen tusschen een dorre tabel of levende
Landshistorie ; laat ze uitspraak doen over het feitelyk dwingen
naar een school zonder godsdienst van wie er niet zgn wil ; laat
ze een Salomo's gericht houden over het kind tusschen den Staat
en de ouders!
Dat is haar terrein.
Daarmee blgft ze binnen haar sfeer.
Om quaesties van uitvoering te regelen, bestaat er een wetge-
vende macht.
Slechts tegen één gevaar willen we waken.
Onze natie is ook praktisch.
En als nu tot het laatste toe werd rondgebazuind, dat de voor-
slag onuitvoerbaar', dat er geen wettelijke regeling op te 'vinden of
uit te denken was ; dat het kortaf gezegd een onmogelijk voorstel
was; — dan bestond er metterdaad kans dat velen terugschrikten.
Dat dit groote woord van onuitvoerba.ar, onmogelijk niets dan
een vogelverschrikker is, ora de musscheu van het zaadkoren af te
houden, spreekt van zelf.
In een halven dag zou de eerste de beste deskundige, b. v. de
heeren Kerdijk of Moens, in staat zijn, een" volledige, goed samen-
hangende regeling in schets te brengen.
Onuitvoerbaar, durft men zeggen.
Wij antwoorden, dat er tien regelingen voor één op zijn te maken,
en waarlijk niet om onze vaardigheid in het vinden van zulk een
regeling te toonen, veel min om, 'b zij de natie, 't zij de wetgevende
macht, 't zy ons zelf of onze geestvorwaoten, er aan te binden, maar
eenvoudig om onze bestrijders voor het oog der natie van ongelijk
to overtuigen, willen we althans éen enkele dezer vele regelingen
-in schets brengen.
Zoolang de ellendige zinsneê in Art. 191 van onzo Grondwet
blijft, moet er overal in het Rijk van Overheidswege voldoend
openbaar lager onderwijs gegeveü worden.
Blijkens de schriftelijke en mondelinge gedachten wisseling over
dit Grondwetsartikel en artikel 16 der Schoolwet, is hiermee niet
bedoeld, dat er op do Openbare school plaats zou zijn voor alle
kinderen, die in de schooljaren vallen.
Men wist en heeft ook erkend, dat een deel dezer kinderen toch
nimmer op de Openbare school zou verschijnen. Dit geldt van
voortdurend kranke kinderea; die huisonderwijs ontvangen; van
kinderen, die buiten de plaats hunner woning naar kostscholen
worden gezonden ; eindelijk van kinderen, die op een Vrije school
gaan.
Voor die kinderen toch, gelijk de heeren Moens en Kerdijk c. s.
eischen, een prachtige school te bouwen, zou ongerijmd, zou ver-
kwisting, zou spelen met 's Lands geld zijn.
Regeering, Kamer en Pers zagen dit dusver in. Niemand deed
zoo onzinnigen eisch. Zelfs Blaupot ten Cate en wie verder de
Schoolwet gecommentarieerd hebben, geven volmondig toe, dat aan
de wet voldaan is, indien gebrek aan schoolruimte slechts nim-
mer oorzaak wordt, dat een kind van behoorlijk onderwijs versto-
ken blijve.
Het Gemeentebestuur gaat derhalve bij de bepaling van het ge-
tal Openbare scholen te rade met de Vrije scholen die bestaan.
Althans gelijk de, Regeering het uitdrukte: »De scholen van de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, van Dia*coniën, Godshui-
zen, liefdadige Vereenigingen en dergelijke, de bloeiende institu-
ten en goede bijzondere scholen, zooals er hier te lande velen ge-
vonden worden, die voor de Openbare scholen geenszins onderdoen,
integendeel deze in meer dan één opzicht overtreffen, behooren
door het Gemeentebestuur beschouwd te worden als op een vol-
doende wijze voorziende in een gedeelte der behoefte."
Reeds nu is dus een Gemeentebestuur verplicht, zich de- vraag
te stellen, welke Vrije scholen in zijn oog meerekenen, welke niet;
12
te beoordeelen, welke Vrije scholen goed, welke onvoldoende zijn-
voor zichzelf uit te maken welke, om met de toenmalige Eegee-
ring te spreken, al dan niet „op goede grondslagen gevestigd^ziin
en zich in een bloeienden staat bevinden?"
Terwijl intusschen aan de Gemeentebesturen de beantwoording
dezer vraag ten plicht is gesteld, eer ze het bestek van het Open-
baar schoolwezen kunnen opmaken, onthoudt onze slordige School-
wet aan de Gemeentebesturen elk middel, om tot een eerlijk, wei-
gewikt en rijp oordeel ten deze te komen.
Hierin moet dus voorzien.
Niet ter wille van het reedtutie-stelse], maar ook zonder dat.
Ware onze Schoolwet, vergeleken met die van andere landen,
ook als voortbrengsel van wetgevenden arbeid, ook uit admi-
nistratief en paedagogisch oogpunt, niet zoo uiterst gebrekkitr,
slordig en onvolledig, er zou reeds in 1857 in deze leemte voor-
zien zijn.
Een uitdrukking als die van Art. 16 „in een voor de bevolking
en de behoefte voldoend getal scholen," kan er in een kinder-op-
stel door, maar ontsiert elke schoolregeling en behoort in een wet
met thuis. Ze is een vage algemeenheid, die, gelijk ze daar staat,
voor uitvoering onvatbaar is en de deur openzet voor willekeur,
plichtverzuim en plagerij.
Er dient derhalve in onze Schoolwet eene bepaling opgenomen,
die voor de Gemeentebesturen elke onzekerheid opheft en hen
naar vasten maatstaf kan doen beslissen, voor hoeveel school-
ruimte zij te zorgen hebben.
Daartoe dient vastgesteld : l». hoeveel kubieke el schoolruimte
elk kind moet hebben; 2°. voor hoeveel kinderen door ouders of
voogden voor elk schooljaar toegang op de Openbare school wordt
verlangd; S», hoeveel kinderen hoogstens op één school mogen
saarazitten; 4°. voor hoeveel kinderen, op hoogstens drie kwartier
atstands van de bestaande scholen wonend, oprichting eener buurt-
school verplichtend zal wezen ; en 5°. hoe groot het aantal kinderen
zal zijn, waarvoor in een hulpvertrek, school kan worden gehouden.
Geeft de wet hieromtrent stellige voorschriften, dan weet men
waaraan zich te houden; valt de administratieve controle licht;
en zullen we ook ten dezen opzichte uit bet rijk der willekeur nd^Sit
den Rechtsstaat verhuisd zijn.
Bepaalde men b. v.: 1°. dat op de gewone lagere school de
schoolruimte voor elk kjnd drie kubieke el moest bedragen; 2°.
dat het schooljaar loopen zou van 1 October tot 30 September;
3°. dat in de maand Januari een lijst zou worden vastgesteld van kin-
deren, voor wie in het nieuwe schooljaar toegang op de Openbare
school wordt verlangd; 4°. dat het Gemeentebestuur zorg had te
dragen dat op 1 November voor dit aantal, vermeerderd met 15
tot 5 procent, de vereischte schoolruimte aanwezig was; 5». dat op
één school hoogstens 400 kinderen mogen saamzitten; 6°. dat zoo-
dra het aantal kinderen meer dan 12 bedraagt, een afzonderlijk
schooUocaal moet gebouwd worden, en zoolang dit getal onder de
12 blijft een gehuurd vertrek, mits voldoeade aan de bepaling sub. 1,
als school zal worden ingericht ; en 7°. dat zoodra in eenig gehucht,
op minstens drie kwartier uur gaans van da hoofdkom der ge-
meente verwgderd, gedurende drie achtereenvolgende jaren het aan-
tal kinderen, dat in de schooljaren valt en Openbaar onderwijs
verlangt, minstens dertig bedraagt, oprichting eener.buurtschool
verplichtend zal zijn, — schreef m'en soortgelijke bepalingen in
onze wet, dan willen we met ernst aan vriend of tegenstander ge-
vraagd hebben, of onze dasgenaarade Schoolwet niet meer het ka-
rakter van een eigenlijke wet zou dragen dan thans.
In de buitenlandsche schoolwetgeving sloeg men dien weg sinds
lang in. Enkel voor den bouw en de inrichting en meubileering
der volksschool bevat de Wurtenibergsche regeling b. v. meer dan
dertig artikelen, waaronder er zijn van een geheele bladzijde lang.
Of men nu de cijfers, die we noemden, iets hooger of lager wil
nemen, doet tot de zaak niet. Acht men dat een kind onder
de 14 jaar aan 3 kubieke ellen lucht niet genoeg heeft en eischt
men met sommigen 5 kubieke ellen, ons wel. Wil men het getal
kinderen dat in één school mag saamzitten niet op 400, maar op
350 of 450 stellen, dit deert ons niet. Wenscht men reeds voor
10 in stee van voor 12 kinderen een schoollocaal, reeds voor 25
in plaats van voor 30 kinderen een buurtschool te stichten, dit
doet niets aan de hoofdzaak af. We twisten thans niet over de
cijfers, maar eischen slechts dat er voor alle voorkomende quaes-
tiën een vaste maatstaf in de wet worde geschreven. Regel in stee
van willekeur.
V.
Gelijk de ^ahooMocaliteit, zoo behoort ook het onderwijzend per-
soneel naar vasten regel door de Gemeentebesturen bepaald te worden.
Zulk een regeling bezitten we thans reeds.
Art. 18 onzer Schoolwet bepaalt dienaangaande, dat
op 1 — 70 kinderen 1 hoofdonderwyzer.
„ 70—100 „ 1 hoofdond. en 1 kweekei.
„ 100 — 150 „ 1 hoofdond. en 1 hulpond.
„ 150 — 200 „ 1 hoofdond. 1 h. o. en 1 kweekeling.
„ 250 — 300 „ 1 hoofdond. 2 h. o. en 2 kweekelingen, enz.
in elke school moeten aanwezig zijn.
Voor buurtscholen van 1 — 70 kinderen kan de hoofdonderwijzer
door een hulponderwijzer vervangen worden. (Art. 20).
Op zich zelf zou deze regeling voldoende zijn, in zoo ven-e ze
alle onzekerheid uitsluit en aan de Gemeentebesturen voor alle
voorkomende gevallen den weg aanwijst, dien ze te bewandelen
hebben.
Ten opzichte van het onderwijzend personeel weet men nu 'reeds,
op het standpunt der wet, waaraan zich te houden. Art. 18 geeft
14
niet, zoo als art. 16, een phrase, waarvan men alles maken kan,,
maar biedt een vasten maatstaf.
Toch dient o. i. ook deze regeling wijziging te ondergaan.
Er is wel regeling, maar de bestaande regeling is paedagogisch
onhoudbaar. * «
Zoodra het aantal kinderen, dat één onderwijzer voor zijn reke-
ning heeft, zekere grenzen overschrijdt, lijden onderwijs, tucht en
toezicht schade.
Bovendien, ook op een school met weinig leerlingen van ver-
schillende jaren; uit dien hoofde in verschillende klassen in te
deelen : gelyktijdig derhalve met geheel verschillende leerstof bezig
te houden ; en dien tengevolge, indien slechts één persoon allen
onderwijzen moet, beurtelings van onderwys verstoken en slechts
voor een gedeelte van den schooltyd met den onderwyzer in le-
vende aanraking.
Dit bezwaar wordt door alle deskundigen gedeeld.
Het onvoldoende van de wet in dit opzicht wordt niet betwist.
Er moet, zoo roepen de onderwijzers, verandering komen.
Zoo kan het niet blijven! prediken de apostelen der scherpe
resolutie.
Op wyziging drongen ook wij aan.
Op een wijziging in de richting van personeelvermeerdering, en
meerder rekening met de verschillende gevallen die zich voordoen-
Hoe die wijziging uitvalle, mits ze in die richting tot stand
kome, is ons om het even.
Zoo we dan ook cijfers noemen, houde men wel in het oog,,
dat deze cyfers slechts bij wijze van voorbeeld gekozen zyn.
Ook te dezen opzichte achten we absolute gegevens onbereik-
baar.
Onder dit nadrukkelijk voorbehoud, zouden we met een regeling
in dezer voege vrede kunnen nemen :
Voor 1 — 12 kinderen een hulponderwijzer.
^ 12 — 50 „ I, hoofdonderwijzer.
^ 50 — 70 „ t, hoofdonderwijzer en een kweekeling.
^^ 70 — 100 „ I, hoofdonderwijzer, hulponderwijzer en kweekeling.
en voorts voor elke 30 leerlingen een kweekeling en voor elke-
50 een hulponderwijzer.
Voor elke school, die meer dan 200 leerlingen telt, één hulp-
onderwijzer met acte van hoofdonderwijzer.
Yoor een school met^350— 400 kinderen een onderwyzer met
een nog hoogere acte dan thans de hoofdonderwijzers bezitten.
Hierbij een kort woord ter toelichting.
Zijn er op een dorp niet meer dan 12 kinderen voor wie Open-
baar onderwijs verlangd wordt, dan kan er geen eigenlijke school
bestaan. Laat van die 12 kinderen, om de verre afstanden, om
het gure weder of ter oorzake van ziekte, een tweetal in den regel
wegblijven, dan houdt men 10 kinderen over. Onder die tien zgn
er twee van zes, twee van zeven, twee van acM, een van tien,
twee van elf, één van twaalf jaar. Vorm daar nu eens klassen
. 15
uit. Dat wordt niets anders dan een soort huisonderwys, zooala
een vader van een talrijk kroost door een gouvernante in een leer-
kamer laat geven.
Wilde men daarvoor een school bouwen, een onderwijzerswoning
huren en een hoofdonderwijzer aanstellen, dan zou men te betalen
hebben :
Voor rente van bouwkapitaal, . f .400
huur van onderwijzerswoning „ 250
„ sehoolbehoeften . . . . „ 100
- salaris n 1000
ƒ 1750
Stelde men die eischen, ook al waren er slechts drie of vier,
zes of zeven kinderen, 'dan verviel men in de ongerijmdheid, dat
voor een enkel kind soms / 400 a 500 voor lager onderwijs zou
betaald worden. »
Dat zijn absurditeiten.
Er dient een grens getrokken- En als we die grens zóó trek-
ken, dat in geen geval meer dan ƒ 100 per kind als regel gelde,
dan kan niemand ons beschuldigen dat we geen geld voor het on-
derwijs overhebben.
Waar onze eerste en beste familiën in den lande voor hun kin-
deren meê tevreden zijn, daar kan ook een gewoon burger 't meê
stellen.
Als men voor huur van een leerkamer ƒ 150 rekent, voor sehool-
behoeften ƒ 50, en voor een hulponderwijzer / 700, dan komt
men nog tot een uitgaaf van / 900 voor een 9- a 12-tal kinderen.
Groote scholen van 350 a 400 kinderen komen in den regel
alleen in onze steden voor, of in vlekken, die veelzins met onze
steden op één lyn staan.
Voor zulke scholen zou een onderwijzer van nog hooger ontwik-
keling dan de acte van hoofdonderwijzer thans waarborgt, mis-
schien niet ongewenscht zijn.
Men heeft dit denkbeeld arglistiglijk tegen ons geëxploiteerd,
als zochten we het peil van onderwijs te verlagen.
Het tegendeel blijkt.
Niet verlaging, maar juist verhooging ligt in onze bedoeling.
Zeventig leerlingen is voor één hoofdonderwijzer reeds te veel.
Daarom vragen we reeds bij 50—70 leerlingen een kweekeling
daarenboven,
Vijfïig leerlingen kunnen slechts dan door een Jiulponderwijzer
degelijk bearbeid worden, indien hem een secondant ter zijde staat,
die óf bezig is met de klasse, die op dat oogenblik niet door den
hulponderwijzer onderwezen wordt, óf hem in het nazien en toe-
zien behulpzaam is. Daarom vragen we voor elke dertig leerlin-
gen meer een kweekeling ea voor elke vijftig meer een hulpon-
derwijzer.
We darven vertrouwen, dat elk deskundige ons zal toesteitjmen,
dat bij zulk een regeling goed schoolhouden metterdaad mogelijk
zou zijn.
16
De eisch dat bij een getal van meer dan 200 leerlingen één der'
hulponderwijzers acte van hoofdonderwijzer hebbe, vindt zijn grond
in de omstandigheid, dat zulk een school uitteraard in twee groo-
tere deelen gesplitst wordt en het wenscholijk is, ook aan het -hoofd
der onderschool een man te hebben, die eenig radicaal boveiv^ö
overige hulponderwijzers en kweekelingen bezit.
VI.
Regeling van hef onderwijzend personeel onderstelt dat ook het
minumum bepaald worde van de aan onderwijzers toe te kennen
jaarwedden.
Dit begreep ook de wetgever in 1857 en hij schreef dien overeen-
stig in artikel 19 der Schoolwet, dat het inkomen voor het onder-
wijzond personeel ten minste zou bestaan:
Voor een Hoofdonderwijzer uit f 400, vrije woning en tuin.
„ „ Hulponderwijzer „ „ 200.
„ „ Kweekeling ,; „ 25.
Tegen deze regeling bestaan twee ernstige bedenkingen. Ze is
1. te laag in som en 2. te eenvormig.
Te laag in som. Van ƒ 400 en ƒ200 kan geen onderwgzer
leven. Men krijgt er geen ouderwijzer« voor. Zelfs voor het dub-
bel cijfer baart nu reeds het vinden van een voldoend getal onder-
wijzers moeilijkheid.
Maar ook, deze regeling is te eenvormig. Vier honderd gulden
te Strijp is heel iets anders dan vier honderd gulden te Amster-
dam. Terwijl men in den Gelderschen achterhoek des noods voor^
/ 200 nog in den kost kan komen, is dit te Rotterdam en Den
Haag volstrekt onmogelijk.
Zeer terecht heeft men in menige buitenlandsche Schoolwet
dan ook begrepen, dat de bepaling van het minimum salaris óf
een doode letter, een nietsbeteekenende formule, een niemand
hatende clausule zou zijn, of dat ze diende te verschillen naar ge-
lang van de plaats, waar de onderwijzer moet wouen. .
In Oostenrijk heeft men de scholen in drie klassen ingedeeld en
voor elk dezer achtereenvolgens het onder wijzerstrafctement op
minstens 600, 700 en 800 Oostenrijksche guldens bepaald.
In Saksen ontvangt een onderwijzer een minimum salaris naar
onderstaand tarief: ^
in gemt enten onder de 5000 inwoners . . . 500 thaler.
„ „ van 5000 tot 10,000 inwoners . 650 ,
„ „ boven de 10,000 inwoners . 800 ;,
In het Kanton Genève is het tractement voor de eerste klasse:
1600 fr., in de tweede 1400 fr., in de derde 1200 francs.
Bovendien heeft men in onderscheidene landen nog een tweede
verdeeling in categoriën ingevoerd naar gelang van het aantal
schoolgaande kinderen.
1/
In Schaffhausen b. v. ontvangt de onderwijzer aan een school
met een of 2 klassen 1400 fres., met 3 klassen 1350 frcs., met
4 klassen 1500 frcs., met 5 klassen 1450 frcs., met 6 klassen
1500 frcs., met 7 klassen 1550 frcs., met 8 klassen of meer
1600 frcs. '
Elders geeft men den onderwijzer een procent in het school-
geld.
Eindelijk heeft men veelal nog een punt bij de tractementsbe-
paling in acht genomen, t. w. dienstjaren,
Zoo b. V. in Saksen klimt de toelage
na 5 jaren dienst tot 280 thaler.
» 10 X. > „ 310 I.
» 15 » // » 340 „
> 20 » » » 370 ,/
» 25 ,/ ■ „ „ 400 „
Wie durft ontkennen, dat ia deze onderscheidingen veel bil-
Igks ligt. -
Wien springt het niet in het ot)g, hoe arm en hol de algemeeue
phraseu van onze Schoolwet zijn, vergeleken bij dergelijke practi-
sche regelingen ?
En welk bezwaar zou er tegen bestaan om nu toch de School-
wet staat gewijzigd té worden, tevens op deze leemten te
letten.
Het leven is nu eenmaal niet eenvormig.
In een afgelegen dorp is het leven minder duur dan in een
provinciestad. Daar we^r goedkooper dan in onze grootere steden.
Voor een school van 200 leerlingen heeft men een man van
meer talent noodig, dan voor een school van 40 discipelen. Voor
een school van 400 leerlingen moet het weer een geheel andere
man zijn, dan voor een school van 150 kinderen.
En eindelijk, de behoeften van een man die tien jaren gehuwd
is en kinderen kreeg, zijn grooter dan van een pasbeginnend,
nog ongehuwd of pas gehuwd onderwijzer.
Een wezenlijke verbetering zou het ons daarom dunken, indien
men ook in onze Schoolwet do splitsing der gemeenten in vier
klassen invoerde.
Een eerste klasse voor gemeente onder de 6000 zielen. Een
tweede voor gemeenten van tusschen de 6000 en 15,000 inwoners.
Een derde voor gemeenten met 15,000 — 50,000 inwoners. En een
vierde voor onze grootste steden van meer dan 50,000.
Niet onbillyk zouden we dan b. v. déze regeling* achten :
I. II. III. IV.
Hoofdonderwijzer ƒ 700 / 900 / 1100 ƒ 1400
Hulponderwijzer met acte van hoofdon-
derwijzer en als zoodanig aangesteld, „ 600
Hulponderwijzer „ 400
Kweekelingen ' . . . „ 50
Bij ontstentenis van eigen woning, behoorde hiervoor aan de
650
„ 700
„ 750
450
, 500
» 550
75
„ 100
„ 125
hoofdonderwyzers vergoed te worden: 1ste klasse f 150 ; 2de
klasse f 200; 3de klasse f 250, 4de klasse f 350.
Naar gelang van de talrijkheid der school wenschen we dat
bij opklimming voor elke 50 kinderen, te rekenen van honderd
schoolkinderen af, aan den hoofdonderwijzer f 25 als toelage werd
geschonken.
Voor scholen van 400 kinderen zou daardoor het inkomen van
den hoofdonderwijzer in de vier klassen achtereenvolgens tot
f 852, f 1050, f 12 50 en f 1550 klimmen.
Aan hulponderwijzers behoorde naar gelijken maatstaf een ver-
hooging van f 10 voor elke 50 schoolgaande kinderen te worden
verstrekt.
Hun jaarwedden zouden daardoor op de scholen van 400 kin de:
ren in de vier klassen achtereenvolgens klimmen tot f 460, f510,
f 560 en f 610.
Eindelijk zou een geleidelijke verhooging naar gelang der
dienstjaren op zeer eenvoudige wijze te vinden zijn, indien men
voor elk vijftal dienstjaren den hoofdonderwijzer een verhooging
f 25 en aan de hulponderwijzers een verhooging van f 10 toe-
kende.
Op de scholen van 400 kinderen in onze groote steden zou
daardoor na dertigjarigen dienst het hoofdonderwijzerstractement
tot f 1700, het inkomen van den hulponderwijzer tot f 670 stij-
gen. In de dorpen zou het tot f 1000 voor den Hoofdonderwijzer en
f 520 voor den hulponderwijzer klimmen, insgelijks na volbrach-
ten diensttijd van dertig jaren.
Zien we wel, dan zou meer dan iets anders juist deze practi-
sche tractementsverdeeling en dit uitzicht op promotie,^ het dub-
bel voordeel bieden, dat men èn meer personeel kreeg èn dat het
personeel tusscheu school en school niet zoo rusteloos wisselde.
VII.
En nu dan de werking van het restitutie-stelse\ ?
Ons Staatsrecht kent voor het gemeentelyk finantie-wezen.de
restitutie reeds in zake het armwezen, de politie, het schoolwezen
(bij toepassing van art. 16 c. als anderzins), verkeer-middelen enz.,
èn aan of aan andere gemeenten, of aan polderbesturen en ver-
eenigingen, óf eindelijk aan particulieren.
Uitgebreid tot de^Vrije school, moet ze de verwezenlijking zijn
van deze gedachte : TPat de gemeente volgens de wet meer dan thans
zou te betalen hebben, indien er geen Vrije school bestond, keere ze, na
afloop van het schooljaar, ponds -pondsgewijs aan de Frije^ scholen uit.
Welke Vrije scholen, er in een gemeente bestaan, is nu reeds
officieel ten Raadhuize bekend, want niemand mag, volgens art. 37c.,
bijzonder onderwijs geven, tenzij in het bezit van een certificaat,
door den Burgemeester afgegeven.
Hoeveel leerlingen op elk dezer scholen zijn, is evenzeer aan
het Gemeentebestuur nu reeds bekend, blijkens het verslag, des-
aangaande aan de hooge Regeering ingezonden.
Eveneens weet men op het Raadhuis, of, wil men, bij de school-
■commissie, hoeveel kinderen voor een ingaand schooljaar plaatsing
op de Openbare school verlangen.
Neem nu die drie gegevens saam, en mits de wet op soortge-
lijke manier als we aangaven de ' taak der Gemeentebestu-
ren regelt, verklaren we metterdaad niet te begrijpan, welke moei-
lijkheid zich bij de uitvoering der restitutie zou kunnen voordoen.
Immers, met de wet in de hand kan meu dan nooit in verle-
genheid geraken, om te weten wanneer, aan wien en wat men
kwijten moet.
Het Bchooljaar is bepaald, loopende van 1 October tot Sep-
tember,
Ter bepaling van het cijfer der leerlingen heeft men uit de be-
kende staten slechts het cijfer der op 15 Januari, 15 April, l5
Juli en 15 October aanwezige kinderen saam te tellen en door
vier te deelen. De uitkomst geeft -dan het middencijfer.
De betaling geschiedt, wijl ze restitutie is, na afloop van het
schooljaar, of, wil men, na afloop van het kwartaal, dus steeds
als vergoeding voor kosten, die reeds gemaakt zijn.
Bedraagt nu bijv. het aantal kinderen op de Vrije scholen saam
30, dan sparen ze aan de gemeentekas een kweekeling ; op elke
50 een hulponderwijzer; indien 200 een hulponderwijzer met acte
vaa hoofdonderwijzer ; op elke 400 een hoofdonderwijzer en huur
van zijn woning ait.
Telt de Openbare school meer dan 12 leerlingen en heeft de
Vrije school er minder dan 30, dan spaart ze niets uit en ont-
vangt dus niets.
Telt daarentegen de Openbare school er minder dan 12 en heeft
de bijzondere er b. v. 60, dan zouden deze 60, kwamen ze bij
de 12, het Gemeentebestuur tot aanstelling van een hoofdonder-
wijzer in plaats van een hulponderwijzer noodzaken, en spaart de
Vrije school derhalve aan de gemeentekas het verschil van bei-
■der tractement uit.
Bestaat er een Vrije school in een buurt of gehucht, waar de
wet, indien deze Vrije school er niet was, het Gemeentebestuur
tot oprichting van een buurtschool zou verplichten, dan spaart de
Vrije school der gemeente deze kosten wederom uit.
Zou het leerlingencijfer der Vrije school, gevoegd bij dat der
Openbare, dit laatste toven de 400 doen klimmen, dan wordt het
stichten eener tweede school en het aanstellen^ van een tweeden
hulponderwijzer aan de gemeente uitgespaard.
Kortom, men heeft in elk voorkomend geval slechts te vragen :
indien de Vrije school wegviel en de gemeente moest de kinderen
dier school bij die der Openbare- voegen, tot welke meerdere uit-
gaven zou ze dan door -de wet verplicht zijn, en deze gelden be-
hooren gerestitueerd.
Voor eiken hoofdonderwijzer, hulponderwijzer of kweekeling, die
de Vrije school uitspaart, betale men aan de gezamenlijke Vrijef
scholen in eenzelfde plaats het tractement, dat door den onder-
wijzer van gelijken rang aan de Openbare School genoten wordt.
Is aan de Openbare school geen onderwijzer van gelijken rang aan-
gesteld, dan betale men het minimum salaris, door de wet voor-
geschreven, verhoogd met zooveel percent als de onderwijzers^^Pan
andere rangen in die gemeente boven het minimaal-tractement
genieten.
Voor de onderwijzerswoning, keere men de vergoeding uit, waartoe
de wet, hij ontstentenis van schoolwoning, de gemeentekas verplicht.
Schoolmeubelen en schoolbehoeften regelen zich geheel naar het
personeel dat de school bezoekt. De daarvoor besteede som kan
men derhalve door het aantal leerlingen der Openbare school dee-
len, en gelijke som als men dan verkrijgt voor elk kind, dat de
Vrije school bezoekt, uitkeeren.
De uitgaven voor licht en brandstof komen slechts daar in aan-
merking, waar het getal leerlingen der Vrije scholen zóó groot
is, dat het een geheel schoollocaal aan de gemeente uitspaart.
Eindelijk, de uitgaven voor het oprichten, instandhouden en huren
van schoolgebouwen kunnen slechts in twee gevallen tot restitutie
aanleiding geven : 1°. indien het stichten of huren van een nieuwe
school wordt uitgespaard, en 2°. indien de kubieke inhoud van
de aanwezige schoollocalen minder bedraagt dan het getal van
de leerlingen der Openbare en Vrije scholen saam, vermenigvuldigde
met 3 kub. el.
In beide gevallen bepaalt de reden van het verschil in kubie-
ken inhoud het deel der uitgaven voor dezen post, dat door de
Vrije school wordt uitgespaasd.
Zoodoende heeft men in elk voorkomend geval een volkomen
zekeren en juisten maatstaf om haarfijn, wil men tot op een en-
kelen gulden na, uit te rekenen, wat de gemeente meer zou heb-
ben uit te geven, indien de Vrije school niet bestond.
Dat meerdere geve men als restitutie.
Niets meer.
Niets minder.
En nu zegge men niet, dat wij, met het oog op het resti--
tiitie- stehél en alleen ter wille daarvan, zoo nauwkeurige regeling
van localiteit, onderwijzerspersoneel en tractement hebben uitge-
dacht.
Wie dit zegt, wordt weersproken en weerlegd b. v. door de
Wurtembergsche en andere schoolwetten, waarin al deze punten
nog veel nauwkeuriger geregeld zijn, zonder dat er van restitutie
sprake is.
Die nauwkeurige regeling is een administratieve en paedagogische
eisch, die altijd, in elk geval, noodzakelijk is, of men restitutie
wil of niet.
Die eisch is niet ons privatief eigendom, maar aan ons en onze
tegenstanders gemeen.
Dat zunder soortgelyke nauwkeurige regeling de restitutie be-
21
zwaar zou opleveren, ligt niet aan bet restityutiestelsel, maar een-
voudig daaraan, dat men met een stelsel, welk ook, en hoe uit-
nemend het ook zijn moge, nooit uitkomt bij een slordige, onvol-
ledige, slechte wet.
Niet aan het restitutiestelsel, maar aan het slordige der wet lag
het dan ook, dat men zich een oogenblik heeft kunnen inbeel-
den, dat men bij invoering van dit stelsel op moeielijkheden
zou stuiten.
Ten slotte zij hier nogmaals herhaald, dat de regeling die we
schetsten, op verre na niet de eenig denkbare is ; dat we noch
oiis zelf, noch anderen juist aan deze regeling willen binden ; dat
het tot de zaak niets afdoet, of men voor de door ons gekozen
cijfers andere in de plaats zette; doch deze schets onzerzijds eenig
en alleenlijk geleverd is om. den tegenstander tot zwijgen te bren-
gen, die met zijn roepen van onuitvoerbaar ! en onmogelijk ! het
denkbeeld zelf brandmerken wou.
Dat denkbeeld, en dat alleen, leggen we voor de Conscientie der
natie..
Is het recht, is het goed^ kan het billijk genaamd, dat de ge-
meentekas, die aller is, profijt trekke uit de oj^erpenningen der ouders
voor de godsdienstige opvoeding van hun kroost ?
^ Indien niet, geef die uitgespaarde penningen dan terug.
Meer vragen we niet.
Onze eisch is rechtvaardig, is eerlijk en bescheiden !
Een restitutiestelsel in de practijk.
De onuitvoerbaarheid of impracticabiliteit was en is nog steeds
voor velen, ook onder de geestverwanten, een ernstige bedenking ,
waaraan ze het restitutiestelsel onderhevig achten.
Wel geeft men toe, dat in onze artikelen : » Is het restitutiestelsel
onuitvoerbaar?" een zeer practische en uiterst eenvoudige regeling
is geschetst, maar ook na lezing daarvan blijft men vragen : Zal
het in de practijk even vlot gaan als op het papier?
Ook die tegenwerping willen we ontzenuwen. ,
Niet door tegenbetoog.
Noch ook door becijfering van onzen eersten voorslag.
Maar eenvoudig door de grondslagen bloot te leggen van een
restitutiestelsel dat bestaat.
Engelands schoolsysteem hebben wc daarbij op het oog.
Dat in dit systeem restitutie is aangenomen, is voor tegen-
spraak niet wel vatbaar.
Immers, wat zijn de drie vaste kenteekenen, waaraan men de
restitutie herkent en waardoor men ze van subsidie onderscheidt?
22
Zie ze hier:
lo. Restitutie is terugbetaling van reeds uitgegeven gelden.
2o. Restitutie onderstelt een recht om betaling te vorderen
mits aan de wettelijke voorwaarde voldaan zij.
En 3o. Restitutie eischt dat de maatstaf van betaling voorfde-
openbare en bijzondere scholen gelijk zij.
Waar deze drie bedingen vervuld zijn, bestaat een stelsel van
Restitutie.
Restitutie geeft een recht.
Een recht na gedane uitgaaf.
Maatstaf voor dat recht is de uitgaaf der concurreerende schooL
Mits een schoolwet aan deze. drie voorwaarden voldoe, eert ze
het denkbeeld, waarvoor ons pleidooi werd gehouden, onverschillig^
den vorm of de uitwerking, die in de verschillende landen aan dit
denkbeeld gegeven wordt.
Reeds een maand geleden schreven we, dat men tien regelen voor
één kon schetsen om de uitvoerbaarheid aan te toonen.
Dit werd misschien voor grootspraak gehouden.
Ten onrechte.
De verschillende bestanddeelen van het stelsel, als daar zijnr
de bepaling van den rechthebbende, de voorwaarden waaraan dit
recht gebonden wordt, de regeling der concurreerende school, het
toezicht op beiden, de slingeringen tusschen beide soorten van scho-
len in eenzelfde gemeente, de onderscheiding tusschen heel-, half- of
niet-betalende scholen, en zooveel meer, kunnen op zoo allerlei
manior met elkaar in verband worden gebracht, dat ook bij on-
verbiddelyk vasthouden aan de drie onmisbare karaktertrekken van
het stelsel, een gansche reeks van wetsontwerpen in schets waren
te brengen, die, hoezeer ook uiteenloopende, allen , aan het grond-
denkbeeld van restitutie beantwoordden.
Zoo de Engelsche wet.
Misleid door de terminologie der wet van 1870 en der Neu
Code and Regulations for 1875, wanen niet weinigen, en daaronder
kenners der Engelsche wetgeving, dat het daar vigeerend stelsel
op den grondslag van subsidie en niet van restitutie is gebaseerd,-
Toch vergist, wie dus oordeelt, zich schromelijk.
Ongetwijfeld wordt in de Engelsche wetgeving het woord grant
gebruikt, en ligt het voor de hand dit woord door subsidie te ver-
talen. Houdt men echter in het oog, dat deze grants steeds als
parliamentary grants w<arden aangehaald, dan blijkt hieruit, dat
grant in de Engelsche wetgeving ongeveer hetzelfde beteekent, als
wat wij noemen ; De kamer staat deze en die gelden aan den Minis-
ter toe. Vandaar dat ook de gelden voor de Boardschools (onze
openbare scholen) onder dezelfde benaming van » grant in aid" bij
de huizen van het Parlement worden aangevraagd. Voelt nu ieder
dat het ongerijmd zou zyn van » subsidie voor de staatsscholen", in
den bij ons gangbaren zin, te spreken, dan raag het voor onbe-
twistbaar worden gehouden, dat grant ten deze niet op ons subsi-
diteren, maar uitsluitend op de constitutioneele daad van beschik-
23
haar stellen door het Parlement doelt. Zie Art.1 der New-Code : a sum
of money is annually granted by Parliament for public Educatiou. 1)
Te meer leggen we hier den nadruk op, omdat subsidie in zake
de lagere school ten onzent geen ongewone, maar een lang be-
kende, veel gebruikte, bijna reeds versleten benaming is, die juist
daardoor een eigen cachet, een vasten bijsmaak, een zeer scherp
omschreven beteekenis heeft gekregen.
Verba valent usu. »Der woorden zin wordt door 't gebruik ge-
stempeld". Nu dus eenmaal subsidie historisch beteekent: — een
gunstbetoon verleend aan een school die elk godsdienstig karakter
wil afleggen, — staat het niemand meer vrij aan dit woord onver-
hoeds een geheel andere beteekenis onder te schuiven, ook al wordt
gaaf toegestemd, dat men conventioneel des noods als subsidie zou
kunnen betitelen, wat ons- als restitutie welluidender en krachtiger
van toon in de ooren klinkt.
Ook voor Engeland is het slechts de vraag of het stelsel Van
parliamentary grants die drie merkteekenen van het restitutieAQïik-
beeld vertoont.
M. a. w. het Kent een recht toe ? Een recht na gedane uitgaaf?
Een recht van gelijkstelling met de openbare school?
Op die drie vragen nm kan het antwoord niet anders dan toe-
stemmend zijn.
1. Kent het een recht toe? een claim, gelijk Mr. Heemskerk het
terecht omschreef?
Zie art. 19 van de New Code, waar het woordelijk luidt:
» The managers of a school which has met not less than 400 iimes,
in the morning and afternoon, in the cour se of a year, as defined bij
Article 13 may clam at the end of the year .... eet. 2)
Of ook Art 22 :
The managers of a school which has met not less than 45 times
in evening.... eet. May claim .... eet. 3)
Of wel Art. 21 d.
No grant may BE claimed under this Articles on account of any
scholar .... eet. 4)
2. Is het betaling na gedane uitgaaf?
Herlees Art. 19 en let ditmaal op het slot:
>May claim at the and of the year.'" 5)
1) Een som gelds word t- jaarlijks door het Parlement toegestaan voor het open-
baar onderwijs.
2) Het bestuur eener school, dat in den loop van het jaar niet minder dan 400
maal, des morgens en des namiddags, school heeft gehouden, als omschreven bij
Art. 13, KAN EiscHEN, bij het einde des jaars.... enz.
3) Het bestuur der school, dat niet minder dan 45 malen des avonds heeft school
gehouden, kan eischen.... enz.
4) Geen uitkeering kan geeischt worden, krachtens dit Artikel, voor^ eenig
scholier.... enz.
5) Kan eischen bij het einde des jaars.
24 •
Eeken vcorts met het feit, dat de schoolkiaderea zich aan een
examen moeten onderworpen, en eerst daarna voor de claim mee-
tellen, — en ook dit punt is buiten geschil.
3. Eindelijk, is er gelijkstelling met de openbire school?
Antwoord: ja. Immers de Boardschools en de bijzondere sclfo^
len worden onder den term managers of schools voor geheel het
financieële stelsel op één lijn geplaatst.
Zie Art. 15, o.
1. The schoolboard of any district.
2. The managers of a school appointed bij a schoolboard,
3. The managers of any other public elementary school. 6)
Onder public elementary schoot nu verstaat de Engelscho wet elke
bijzondere school die voldoet aan deze voorwaarden:
1. dat de ouders het recht hebben hun kinderen het godsdiens-
tig onderwijs op de school niet te laten bijwonen;
2. dat geen der kinderen zal gedwongen worden tot of afgezon-
derd van eenig godsdienstig ritueel;
3. dat de inspecteurs er toegang hebben. (Zie Sect. 7 van de
Act. van 1875.)
Bestitutie-stelsel is dus het systeem van grants-i»-aj'fi dat Enge-
land invoerde, ongetwijfeld.
IL
Welke regeling heeft men nu ter uitvoering van het restitutie-
denkbeeld in Engeland gevolgd?
Denk u, ter beantwoording van die vraag, metterwoon b. v. in
Norwich gevestigd, en stel u voor, dat ge ter bevordering van een
Christelijken zin onder de jeugd, daar tien scholen sticht, twee be-
waarscholen, zeven scholen voor lager onderwijs en een normaal-
school ter opleiding van onderwijzers. Neem aan, dat ge op elk
dier negen kinderscholen door elkaar 200 kinderen telt en op uw
normaalschool aan 30 jongelui opleiding geeft voor het onderwij-
zersvak. Vrage op welke sommen uit de Staatskas kunt ge dan aan-
spraak maken?
Ziehier het antwoord:
1. Volgens art. 19 van de New Code voor 1875 voor elk kind
vier shillings ; voor zang één shilling per kind bovendien ; en nog
een exti-a shilling, indien tucht en orde niets te wenschen overlaten.
Voor elk kind als maxtmum, Q ^hxVivag^ = ƒ 3.60, vermenigvuldigd
met 1800, geeft een totaal van ..../" 6480.
2. Voor elk kind, dat minstens 250 schooltijden heeft bijgewoond,
van 4 — 7 jaar 8 a 10 Sh. = / 5.40, van 7—14 jaar 3 Sh." voor het
6) Als bestuur der School wordt aangemerkt :
1. De Schoolraad van ieder district.
2. Het hoofd der School door een Schoolraad aangesteld.
3. Het hoofd van ieder andere Public Elementary School.
25
lezen, 3 Sh. voor het schrijven en 3 Sh. voor het rekenen = ƒ 5.40.
In doorsnee voor elk kind ƒ 5.40; deirhalve voor 1800 kinde-
ren ƒ 9720.
3. Voor £lk kind, dat behoorlijke vordering heeft gemaakt in de
spraakkunst, de geschiedenis, de aardrgkskunde of het naaien,
'sjaars 4 Sh.
Voor 1800 kinderen ƒ 4320.
4. Voor elke school, die binnen een afstand van 3 mijlen op een
bevolking van minstens 2 a 300 zielen de eeaig bruikbare volgeus
de wet is — tien a vijftien pond sterling.
Negen scholen (ondersteld ze verkeeren in die gunstige conditie,
elk a ƒ 150 .... ƒ 1350.—
5. Voor eiken kweekeling, die aan de vereischten der v^et vol-
doet, 's jaars 40 a 60 sh. ; gerekend over vier maal negen kweeke-
lingen, elk op 50 sh. of ƒ 30.— genomen.../ 1080.—
6. Voor de vakken van uitgebreid lager onderwijs 4 sh. per kind
voor elke twee vakken.
Stel 400 van de 1800 kinderen' nemen hieraan deel, dan ontvangt
men voor 400 kinderen ad f 2.40 ... ƒ 960.—
Recapituleerende vinden we derhalve, dat voor deze negen scholen,
met 1800 kweekelingen kan geëischt worden:
1. ƒ 6480.—
2. » 9720.—
3. » 4320.—
4. » 1350.—
5. » 960.— '
gevende een totaal van ƒ 22,830.—, of/ 12.68 per kind.
En nu de normaalschool.
We onderstelden dat ze 30 kweekelingen telde. Ze heeft volgens
de Engelsche wet een tweejarigen cursus. Van de 30 kweekelingen
mag men derhalve rekenen, dat er jaarlgks zich 15 voor het examen
zullen aanbieden.
Welnu voor elk dezer kweekelingen, mits hij met goed gevolg
zijn examen aflegge, heeft men aanspraak op honderd pond of/ 1200
(voor meisjes zeventig pond of/ 840). Zie Art. 86 der New Code.
Grants are placed to the credit of each college of £> 100 for every
naaster and of £ 70 for every misstress, who having been trained
in such college during two years, completes the prescribed period
of probation . . . eet. 1)
Voor een normaalschool met 30 leerlingeu zou dit 'siaars 15 X ƒ 1200
kunnen opleveren, dus f 18,000.
Alles te saam zoudt ge dus voor de negen scholen en de nor-
maalschool, onder de gunstigste omstandigheden kunnen ontvangen
/ 22,830 en / 18,000, of generaal totaal / 40,830.
1) Aan elke normaalscliool komt ten goede eene uitkeering van £, 100 voor
lederen onderwijzer, en van £, 70 voor iedere onderwijzeres, die in zulk een nor-
maalschool voldoende opleiding hebben ontvangen, gedureude den bij de wet voor-
geschreven tweejarigen cursus, enz.
26
Dezo som daalt uatuurlgk, indien de kweekelingen der normaal-
scholen in de plaats zelf wonen ; van deze som kan nog menig
montant afvallen, indien aan enkele voorwaarden slechts ten djeele
voldaan wordt; bij deze som kan nog een kleine verhooging kome]g,
indien de extra vakken meer dan twee bedragen ; maar wil men,'
zonder in deze eindelooze bijzonderheden te treden, een indruk "van
het hoogste cijfer, dat in den res^el bereikbaar is, dan meenen we
het geschetste budget als tamelyk hoog te mogen beschouwen.
Bij deze 40 m. moet natuurlijk bij.
Het budget voor de tien scholen zou in Norwich ongetwgfeld
een 60 a 65 m. bedragen.
Slechts voor ^U wordt derhalve* door de grantinaid in de kosten
der school voorzien.
Uitdrukkelijk verklaart art. 3 dan ook, dat doel van deze grants
is: to aid local exertion. 1)
Het initiatief der burgerij moet vooraf gaan. Eerst daarna komt
de grant om dit initiatief te steunen.
Legt men hiernaast de keurige becijfering van het restitutiestel-
sel, in manier als dit was aangegeven voor de stad Groningen, en
in de Groninger Courant niet slechts geplaatst, maar door
dat orgaan zelf als volkomen overtuigend erkend, dan zal men be-
vinden, dat de sommen, die in Engeland worden toegestaan en de
sommen, die wy eischten, nagenoeg gelijk staan.
De voorwaarden, waaraan zulke grants gebonden zijn, of wil men
de regeling van het toezicht in Engeland, bespreken we in een
volgend artikel.
Thans zy nog slechts meegedeeld, dat volgens de eenparige ver-
klaring van deskundigen, na de invoering van dit stelsel the reli-
gious difficulty kas ceased almost to exist. 2).
Het bezwaar aan den godsdienst ontleend, is uit de Engelsche
schoolquaestie door het restitutiestelsel voor goed weggevallen.
III.
Zoo bleek, dat ook de grants-in-aid van de Engelsche Schoolwet
restitutie zijn ; wijl ze 1. een recht geven, 2. na gedane uitgaaf
volgen en 3. op gelijkstelling van board-schools en voluntary schools,
d. i. van Staats- en Vrije scholen berusten.
Evenzoo bleek, dat dit* restitutie-stelsel, beide op volksscholen
en normaalscholen toegepast, ongeveer in de helft der kosten
voorziet.
Open bleef nog slechts de moeielijke, maar belangwekkende
vraag: Op welke wijze is het aan den Engelschen wetgever ge-
lukt, om eenerzijds de vrijheid der scholen te handhaven, en an-
1) Om gemeentelijke pogingen hulpe te bieden. .
2) De godsdienstige moeielijkbeid heeft bijna opgehouden te bestaan.
27
derzijds waarborg te leveren, dat voor bet toegestane geld dege-
lijk onderwijs verkregen werd ?
Ons dunkt de in Groot-Brittannië te dien opzicbte aanvaarde
oplossing, 'hoezeer slecbts één der velen, die zicb denken laten,
tegelijk vernuftig en practiscb.
De Engelscbe wetgever toch is -uitgegaan van bet' denkbeeld r
1. dat eenvormige restitutie den onderlingen wedijver doodt; een
uiterst elastieke restitutie die prikkelt ; 2. dat elke school vrij moet
zgn in de keuze van leertrant en leerstof, vrg om al dan niet
restitutie te aanvaarden; eu 3. dat de beoordeeling van het on-
■derwgs, wijl het gedane uitgaven betreft, niet het onderwgs zelf,
maar zijn vruchten moet gelden.
Om met het laatste te beginnen.
Kestitutie van het onderwijs wordt niet verleend, dan na ge-
houden examen. .
Uitteraard een ontzettende arbeid, maar een arbeid van uit-
stekende nuttigheid.
Hadden wij van zulk een examen ten onzent gerept, men had
ons natuurlyk voor mallooten en utopisten uitgekreten.
Maar in Engeland bestaat dit stelsel.
Reeds jaren lang is er geëxamineerd.
Zijn geëxamineerd, stuk voor stuk, alle kinderen van vier jaar
af, waarvoor men restitutie van onderwijskosten eischte; een cyfer
gevend, dat over de anderhalf millioen klimt.
De vereischten voor deze examens zijn, wat het gewoon lager
onderwijs betreft, in zes rangen gesplitst, overeenkomende met de
zes schoolklassen.
Voor de Ie klasse:
o. Lezen: Het lezen van een kleine alinea, waarin ook woorden
van meer dan één lettergreep voorkomen.
b. Schrijven : In groote letter een regel druks naschrijven op
de lei of op schrift, naar keuze; en een paar voorgezegde
woorden opschrijven.
c. Rekenen: Optellen en aftrekken met niet meer dan vier
cgfers en de tafel van vermenigvuldiging tot zes.
Voor de He klasse:
a. Lezen : Met oordeel een kleine zinsnede uit een gemakkelijk
leesboek.
b. Schrijven : Een zinsnede uit dit leesboek, eens voorgelezen en
daarna woord 'voor woord voorgezegd. *
c. Rekenen : Aftrekken, vermenigvuldigen on deelen.
d. Spraakkunst: Aanwgzing van de zelfstandige naamwoorden,
die in eene zinsnede voorkomen.
e. Aardrijkskunde: Begripsbepaling, windstreken, vorm en be-
weging van de aarde; de oppervlakte der aarde en de voor-
naamste natuurverschijnselen.
En zoo voor de Ille, IVe, Ve en Vle met steeds klimjnende
eischen, tot men in de Vle verkrggt:
a. Lezen: Vlug en met uitdrukking lezen; en van buiten op-
28
zeggen van 50 regels proza of 150 regels poësie, vooraf door
den Inspector op te geven. De beteekenis der woorden en
toespelingen moet gekend worden.
b. Schrijven: Een kort opstel of brief, waarbij gelet zal worden
op de gedachtenontwikkeling, de spelling, de regels dof.
Spraakkunst, ook het schrgven zelf.
c. Rekenen: Vergelykingen ; gewone en tiendeelige breuken.
d. Spraakkunst : Ontledingen.
e. Aardrijkskunde: Azië, Amerika, Afrika.
ƒ. Geschiedenis: Vaderlandsche geschiedenis van Hendrik VII
tot George III.
Op gelijke nauwkeurige wijze is voor alle vakken van uitge-
breid lager onderwijs (waaronder crok het Latijn) en voor de nor-
maalscholen van jaar tot jaar het peil van het examen haarfijn
omschreven, en waar nog onzekerheid overbleef, is wetsüitleggiag
van bevoegde hand gegeven.
De uitkomst heeft dusver getoond dat ruim 90 pCt. der geëxa-
mineerde kinderen aan deze eischen voldeden, en het verkregen
resultaat is tweeledig geweest: 1. dat het peil van onderwijs op
alle scholen geklommen is, en 2. dat op tal van scholen bijvak-
ken op deugdelijke wijs zijn onderwezen.
Dit exaraenstelsel veroorlooft zelfs, dat men het onderwijs ook
van niet geëxamineerde onderwijzers toelate. Het eenig beding
van de Engelsche wel: is de eisch, dat op dagscholen althans de
toofdonderwijzer geëxamineerd zg, indien men op restitutie aan-
spraak wil maken.
Ter tegemoetkoming aan de eigenlgke behoefte van kleine ge-
huchten, heeft men voor een reeks dier gehuchten *Ambulatory
schoolmasters,^' (reizende onderwgzers) aangesteld, die een reeks
kleine scholen bg afwisseling bezoeken, en de resultaten van deze
gehuchtschooltjes, waar een privaat -persoon onderwgs gaf (men
noemt ze group-children), waren zoo uitnemend, dat ze voor het
examen een nog hooger percentage dan de Staatsscholen ople-
verden.
Een tweede waarborg biedt dit restitutie-stelsel tegen school-
verzuim.
Eisch toch is, volgens Art. 19 der Code van '75, dat er minstens
400 maal school zij gehouden, d. i. gedurende 40 weken 6 maal
's morgens en 4 maal 's middags. Alleen zoo deze voorwaarde
wordt nagekomen, ontvangt de school als zoodanig, onafhankelijk
van de vorderingen of de vlijt der leerlingen, restitutie ten bedrage,
van 4 — 6 sh. per kind.
En ten anderen, voor kinderen, die minstens 250 schooltgden
hebben bijgewoond, wordt bovendien nog van 8 tot 10 'sh. per
kind terugbetaald.
Voor kinderen, die halve dagen op fabrieken of in werkplaatsen
zijn, wordt dit cijfer der schooltijden op 150 verminderd.
Zoo biedt op ongezochte wijze deze Restitutie zelve prikkel en
waarboi'g tevens voor de deugdelijkheid van het onderwgs, voor
orde en tucht, \roor goed onderhouden schoolbezoek ea voor het
gebruik van gediplomeerde onderwijzers. •
Ongeschonden blijft ieders algeheele vrijheid otn ee . school van
wat aard ook op te richten, te openen en in stand te houden, en
daarin te' leeren wat en zoo als hem goeddunkt, maar levert men
niet de vruchten, die de Engelsche Staat voor zijn burgers wenscht,
dan spaart men hem niets uit, en kan er van restitutie dus ook
geen sprake zijn.
(Slot).
Algeheele gelijkstelling ontstaat er door het Engelsche restitutie-
stelsel tusschen Staatsscholen en vrije scholen niet.
Uit de T Parlementary grantsl" kan aan beide gelyke restitutie,
mits niet hooger dan tot de helft geschonken worden.
Maar voor de overige helft loopen de belangen der beide soort
van scholen uité6n.
In de andere helft toch der kosten moet de vrije school zelf
voorzien, terwijl de Staatsschool ze eenvoudig van de ingezete-
nen heft.
Dit biedt voor beide scholen een schaduwzijde.
Voor de vrije school, die concurreeren moet met een school, die
over iets ruimer fondsen beschikt.
Maar ook voor de Staatsschool, die den prikkel der vrije scholen
mist, omtrent de grants-in-aid onverschillig is, en daardoor lager
staat dan de vrije school.
Dit gevaar wordt echter verminderd door de wijze, waarop de
schoolraden zijn saamgesteld.
Zij worden, gelijk men weet, niet door de Regeering aangesteld,
maar door de ingezetenen benoemd, en dit brengt te weeg: 1. dat
ze ter ontlasting van eigen beurs liefst ook voor de Staatsscholen
zoo hoog mogelijke restitutie eischen ; 2. dat ze de Staatsscholen
niet misbruiken als middel om de vrije scholen te dooden.
Provinciale schoolraden en een rijks-schoolraad heeft Engeland
nog niet. Toch zullen ze ook daar komen. Dr. Rigg, de groote
paedagoog schreef er nog onlangs van in zijn vlugschrift: The na-
tional development of national education in Engeland: >Zoo verwacht
ik ook dat zich » eerlang provinciale kringen zuilen vormen met
provinciale schoolraden" (p. 12). En evenzoo p. 18: »De in-
stelling van een Rijksschoolraad zal het groote middel zijn
om de volksopvoeding van dit land in ouderlingen samen-
hang te brengen en aan de geheele machinerie van het on-
derwijs een vryen en toch gelijken gang te geven." Wel een be-
wijs, dat Mr. Farncombe Sanders met de denkbeelden der Engel-
sche paedagogen nog niet zoo volkomen bekend is, als de toon
van zgn kritiek den min kundige doet vermoeden.
Door dit sociaal karakter nu der Schoolraden, d. i. door het'
enkele feit, dat de natie zelve een woordeke mee mag spreken over de
richting, die het volksonderwijs nemen zal, heeft men het resultaat
verkregen :
1°. Dat men in Engeland heeft wat Thorbecke en onze Liberalen,.' •
vóór hun voUe-face, voorgaven ook ten onzent te willen: Staat%de-
moeiing slechts in zoover als het particulier initiatie/ te kort schoot.
Van de 1,600.000 kinderen, die op de dagscholen geëxamineerd
zgn, bezocht slechts één twaalfde, d. i. 138.000, de Staatsscholen.
2°. Dat het vrije onderwijs, verre van door de Éngelsche wet
gedrukt te worden, veeleer in die wet, met haar Restitutie-stelsel,
juist den prikkel vond, om met reuzenschreden vooruit te gaan.
De Wesleyaansche scholen b.v. telden vóór de wet van 1870 nog .
slechts 119.000 scholieren. In "72 was dit reeds tot 166.000, nu
is het (d. i. in *74) reeds tot 180.000 geklommen. Een vermeerde-
ring in vier jaren met ruim 50 percent.
30. Dat èn schoollocalen èn onderwysmethode èn gehalte van
onderwijzers èn onderwijs op ongelooflijke wijze sinds 1870 vooruit-
gingen.
4o. dat door de vrije keuze der bevolking, zelfs op bijna alle
Staatsscholen, zoo lagere als normaal scholen, het godsdienstig ka-
rakter is bewaard gebleven. Op twee of drie uitzonderingen na
hebben alle schoolraden het gebed, het gezang en het bijbellezen op hun
scholen, niet slechts toegelaten, maar gewild. Ook in Londen. Alleen
in Birmingham, een bij uitstek materialistische plaats, heeft men
gelijk ten onzent een school zonder godsdienst, let wel, voor een
klein deel der bevolking gewild, Voor deze lieden van Birming-
ham is Holland het Dorado. Schier overal elders staat men met
Rigg nog in de overtuiging, dat alle onderwijs, if separated from
religion from Christian doct7'ine and principle and aim, d. i, zoo het
niet gepaard gaat met godsdienstig onderwijs en op de beginse-
len van de Christelijke leer rust, » verminkt en onvolkomen" moet
blijven. Ook in Engeland weet men zeer goed wat Dr, Rigg nog
onlangs aan Mr. Macgregor schreef: •»Holla7id is het eenige land
ter wereld, waar men een stelsel van volksopvoeding heetf ingevoerd,
afgescheiden van allen godsdienst.^'
5°. Dat van het recht aan de ouders toegekend, om gedurende
de uren aan de godsdienst gewijd hnn kinderen van de school
weg te nemen, zelfs door ongelovige ouders schier nooit gebruik
is gemaakt.
En 60. dat de eenig%. moeielijkheid, die overblijft, niet in de
zucht naar godsdienstloos onderwijs, maar in overmacht der Én-
gelsche Staatskerk schuilt.
Van liberale zij werd vaak beweerd, dat de vroomste Christe-
nen in Engeland met haar homogeen en voor Staatsscholen waren.
Niets is minder waar.
Zeer enkele Dissenters, die uit haat tegen de Éngelsche Kerk
soms te ver in hun uitdrukkingen gingen, staan op zichzelf, wor-
den door hun eigen geestverwanten gedesavoueerd on oefenen niet
den minsten invloed.
Als politieke magt daarentegen zyn de Dissenters ook in Enge-
land warme en zeer warme voorstanders èn van de vrije school
(voluntary -pinciple) èn van de godsdienstige school.
Hnn bezwaar strekt niet om de Staatsschool te vooden, maar is
juist tegen de loardschool gericht.
Niet om haar godsdienstloos karakter, want dat heeft ze niet;
ze is een school met den Bijbel, maar om den overmatigen invloed
van de Anglikaansche geestelijkheid, die feitelijk op tal van plaatsen
ook de school tot een Anglikaansche maakt.
. Ook hieruit blijkt dus weer, hoe gevaarlijk het is, zond er juiste
kennis van toestanden, zich op de publieke opinie in het buiten-
land te beroepen.
Het is volkomen waar, dat de kleine radicale partij in Engeland
een oogenblik de hoop koesterde, dat Forster en Gladstone onze
godsdienstlooze sclbool zouden nabootsen. Maar nog Forster, noch
Gladstone wilde het, en al hadden ze het gewild, ze dorsten, ze
konden niet. De Engelsche natie wilde geen neutrale school, wijl zij
wist dat zulk een school aan den godsdienst afbreuk \deed en het on-
geloof in de hand werkte.
De Nederlandsche natie heeft ook niet gewild. Maar haar heeft
men misleid. Zij is overrompeld.
Hoelang zullen we nog, met onze onchristelyke volksschool al-
leen en verlaten, ja tot een belaching en ergernis in het midden
van het Christelijk Europa staan ?
1871, 1873 verminderden dit kwaad!
Waarom kan het in 1875 niet voor goed worden weggenomen?
Burgers van Nederland! Het Christelijk Europa, vooral ook En-
geland, ziet op u.
De vraag is; Wilt ge met uw volksschool naar den Christus
terugkeeren ?
i» i
LA801.K97 ^ ^ ^„u,.
Naar aanleiding van het onderwijsdebat
Princeton Theological Semmary-Speer Library
1 1012 00076 2072
■7.>*i,.'l
r^fi» *,